Een onderzoeksinstrument kiezen
Bij het doen van (praktijk)onderzoek probeer je op een zo objectief mogelijke en systematisch wijze informatie te verzamelen. Tijdens de informatieverzameling mag jouw eigen mening, gevoel of oordeel dus niet van invloed zijn. Je wil de informatie zo efficiënt en zuiver mogelijk achterhalen. Daarvoor maak je bij het doen van onderzoek gebruik van onderzoeksinstrumenten. Er zijn allerlei verschillende onderzoeksinstrumenten. Maar wanneer kies je nu welk instrument? Een belangrijk onderscheid om te maken is dat tussen instrumenten voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
Kwantitatief wil zeggen dat het een ‘hoeveelheid’ van iets meet. De uitkomst wordt dus uitgedrukt in cijfers. Vaak gebruik je kwantitatief onderzoek als je iets wilt weten over een grote groep. Stel dat je de mening over een lessenreeks wilt weten van alle leerlingen uit vier klassen, dan is het (te) veel werk om iedereen persoonlijk naar zijn/haar mening te vragen.
Kwalitatief betekent dat je kijkt naar andere eigenschappen zoals meningen, redenen, overtuigingen, enz. De uitkomst is beschrijvend, meestal in woorden. Je gebruikt dit soort onderzoek vooral bij relatief kleine aantallen respondenten. Stel dat je van een vaksectie met vier docenten de mening wilt weten over een lessenreeks, dan krijg je de beste informatie wanneer je ze daarover persoonlijk kunt spreken.
De meest complete informatie krijg je in veel gevallen wanneer je een combinatie gebruikt van kwantitatieve en kwalitatieve instrumenten. Dit wordt ook wel mixed methods-onderzoek genoemd. Zo zou je bijvoorbeeld alle leerlingen een vragenlijst kunnen voorleggen over een lessenreeks, en uit elke klas een klein groepje van vijf (representatieve) leerlingen kunnen interviewen om aanvullende informatie te krijgen.
In sommige gevallen (met name bij kwantitatieve instrumenten) zijn er al ‘gevalideerde’ onderzoeksinstrumenten beschikbaar. Dat zijn instrumenten waarvan al is aangetoond dat ze goed meten wat je wilt meten (mits je ze goed gebruikt). Daarentegen moeten kwalitatieve instrumenten over het algemeen specifiek gemaakt worden voor de situatie. Daarom is daarbij operationalisatie van groot belang.
Vooral in situaties waarin er geen gevalideerde instrumenten beschikbaar zijn, wordt een onderzoek betrouwbaarder en waardevoller, wanneer er meerde instrumenten gecombineerd worden. Dit noemt men ook wel triangulatie.
Hieronder staan een aantal typen onderzoeksinstrumenten die veel worden gebruikt bij onderzoek binnen de LO.
Instrumenten voor kwantitatief onderzoek
Gesloten vragenlijst
Voorbeelden: twee- of meerkeuzevragenlijst over motivatie, tevredenheid of persoonlijkheidskenmerken.
Je kiest hiervoor wanneer je groepen wilt vergelijken, dan wel bepaalde eigenschappen of meningen van een grotere groep in kaart wilt brengen, waarbij je de mogelijk antwoorden zelf vooraf kunt verzinnen.
Kwantitatieve observatie
Voorbeelden: ‘turven’ hoe vaak een bepaalde actie voorkomt in de les, elke minuut aankruisen hoe actief enkele leerlingen zijn op een schaal 1-5 (‘time sampling’).
Je kiest hiervoor wanneer je wilt weten in welke mate een vooraf gedefinieerde gedraging voorkomt.
Biometrische meting
Voorbeelden: het meten van iemands BMI, middelomtrek, hartslag.
Je kiest hiervoor wanneer je specifieke informatie nodig hebt over lichamelijke eigenschappen, die uit te drukken zijn in een getal.
Prestatiemeting
Voorbeelden: een prestatiecijfer gebaseerd op een beoordeling, de uitslag van een shuttle-runtest, het aantal keer dat iemand een vrije worp raak schiet.
Je kiest hier bijvoorbeeld voor wanneer je het verschil in prestatie van leerlingen wilt meten voor en na een interventie.
Instrumenten voor kwalitatief onderzoek
Interview
Voorbeelden: met een ambulant begeleider om meer inzicht te krijgen in een bepaalde leerling, met een werkplekbegeleider om input te krijgen voor een eerste prototype.
Je kiest hiervoor wanneer je bijvoorbeeld een persoonlijke mening van iemand wilt weten of diepgaande kennis van een expert wilt verkrijgen. Een interview kan volledig ‘open’ zijn, dan staat vooraf alleen het onderwerp (min of meer) vast. Het andere uiterste is een gesloten interview, waarbij alle vragen vooraf zijn uitgeschreven, en daar niet van wordt afgeweken. De meeste interviews zitten er echter tussenin, daarbij zijn vooraf de belangrijkste vragen uitgewerkt en is er ook ruimte voor aanvullende vragen afhankelijk van het verloop van het interview. Dit noemt men semi-gestructureerd.
Focusgroep-interview
Voorbeelden: met een vaksectie LO een prototype bespreken, met leerlingen hun ervaringen met naschoolse sport in kaart brengen.
Je kiest hiervoor wanneer je van groepjes meningen, zienswijzen, enz. wilt weten, waarbij je denkt dat het van meerwaarde is als men op elkaar kan reageren. Bijvoorbeeld omdat dit leidt tot diepgaandere informatie doordat men elkaars perspectief hoort, of omdat gebruikers gezamenlijk besluiten moeten nemen over aanpassingen aan een ontwerp.
Checklist nalopen
Voorbeeld: met een groep mede-studenten een lessenreeks vergelijken met een lijst met vooraf opgestelde ontwerpprincipes en gebruikseisen.
Dit is een specifieke versie van een focus-groep, waarbij je in plaats van een lijst met interviewvragen, gebruikt maakt van een checklist met vereiste kenmerken van het product.
Kwalitatieve observatie
Voorbeelden: het noteren van aandachtspunten tijdens de uitvoering van een les, opvallende reacties in kaart brengen van een casus-leerling.
Je kiest hiervoor wanneer je gedrag wilt onderzoeken dat je vooraf niet precies kunt definiëren en niet kunt ‘vangen’ in cijfers. Vaak kun je wel een observatieschema maken met globale categorieën die geobserveerd dienen te worden.
Open-vragenlijst
Voorbeelden: overtuigingen van ouders van leerlingen in kaart brengen over het belang van sport- en bewegen, een grote groep leerlingen bevragen over wat ze wél en niet leuk vinden in de les LO.
Je kiest hiervoor wanneer je van een relatief grote groep (te groot voor interviews of focusgroepen) meningen, inzichten en dergelijke wilt verzamelen, zonder dat je vooraf de antwoordmogelijkheden vastlegt.
Documentanalyse
Voorbeelden: in het vakwerkplan van een sectie LO bepaalde informatie zoeken over het curriculum, een handelingsplan lezen om een beeld te krijgen van een casus-leerling in het speciaal onderwijs.
Je kiest hier vooral voor wanneer je de context of beginsituatie van je onderzoek in kaart wilt brengen.
Logboek
Voorbeelden: leraren LO noteren na iedere les hoe de samenwerking tussen leerlingen verliep, een student-onderzoeker kijkt aan het einde van elke lesweek terug op zijn eigen ontwikkeling m.b.t. het creëren van verbondenheid met leerlingen.
Je kiest hiervoor wanneer je gedurende een onderzoek bijvoorbeeld de ervaren uitvoering of ervaren effecten doorlopend wilt vastleggen. Meestal wordt het logboek bijgehouden door degenen die de interventie (bijv. aangepaste lessen) zelf uitvoeren.