Aanleiding
Verkenningp
Onderzoeksvragen
Onderzoeksopzet
Gegevensverzameling
Analyse
Discussie
Presentatie & Implementatie

De onderzoekende docent LO

Waarom moet ik als leraar LO onderzoek doen en dus beschikken over onderzoeksvaardigheden?

De onderzoekscyclus

middle-reuse
1. Aanleiding
2. Verkenning
3. Onderzoeksvragen
4. Onderzoeksopzet
5. Gegevensverzameling
6. Analyse
7. Discussie
8. Presentatie & Implementatie

Welk type onderzoek ga jij doen?

Ontwerponderzoek Handelingsonderzoek Interventieonderzoek

De onderzoekscyclus

Aanleiding uiteenzetten
Verkennen van het onderwerp
Onderzoeksvragen formuleren
Onderzoek opzetten
Gegevens verzamelen
Gegevens analyseren
Resultaten interpreteren en conclusies trekken
Inzichten implementeren en delen

Typen onderzoeksvragen

Wanneer de aanleiding van je onderzoek is, dat je iets nieuws wil ontwikkelen voor in je les of op school (zoals Youssef), dan ziet je onderzoek er uiteindelijk anders uit dan wanneer je al een nieuwe aanpak hebt, maar wil weten of deze beter is dan dat wat je normaal al doet (zoals Danique). Bij verschillende aanleidingen passen daarom ook verschillende typen onderzoeksvragen. In onderstaande tabel worden verschillende typen onderzoeksvragen toegelicht.

Tabel: wat voor soort onderzoeksvragen zijn er?

Soort onderzoeksvraagKorte uitleg
Verklarende onderzoeksvraagWanneer je zoekt naar een verklaring voor iets dat je niet begrijpt. Voorbeeld:
“Waarom neemt de deelname aan de basketbaltrainingen de afgelopen drie jaar af op onze school?”.
Vergelijkende onderzoeksvraagWanneer je de ene aanpak wilt vergelijken met de andere. Voorbeeld:
“In hoeverre zijn leerlingen met een minder dansvaardigheidsniveau meer gemotiveerd voor de lessen bewegen en muziek, wanneer ze leskrijgen in niveaugroepen en daarbij zelf hun muziek mogen kiezen, dan wanneer dat beiden niet zo is?”.
Evaluerende onderzoeksvraagWanneer je een bestaande situatie wilt evalueren. Voorbeeld:
“In hoeverre vinden leerlingen en hun ouders dat de LO-lessen aansluiten bij de culturele achtergrond van de leerlingen?”.
OntwerponderzoekWanneer je een product gaat ontwikkelen om de praktijk te verbeteren. In dat geval stel je een doelstelling op (het te ontwerpen product), met daarbij ontwerpeisen uit bronnen en vooronderzoek. Vervolgens stel je per onderzoekscyclus een of meerdere onderzoeksvragen op. Die kunnen weer verklarend, vergelijkend of evaluerend zijn. Voorbeeld van een doelstelling met ontwerpeisen:
“Het ontwikkelen van een formatieve beoordeling, in te zetten bij een LO-onderdeel in de brugklas van het Nostradamuscollege in Groenbroek, die voldoet aan de volgende ontwerpeisen:
1) De beoordeling maakt gebruik van alle kernstrategieën voor formatief beoordelen volgens Wiliam en Leahy (2018);
2) De beoordeling wordt als praktisch bruikbaar beschouwd door docenten van de vaksectie LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek;
3) De beoordeling wordt als effectief ervaren in het ondersteunen van het leerproces (scaffolding) door zowel brugklasleerlingen als docenten LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek.”

Let op dat je niet alle onderzoeksvragen zomaar kunt onderzoeken. Er zijn een aantal ethische aspecten waar je rekening mee dient te houden. Zo zou het kunnen zijn dat je in jouw onderzoek op het gebied van medisch-wetenschappelijk onderzoek komt (wanneer je bijvoorbeeld met apparaatjes bepaalde aspecten van bewegen gaat meten) of dat je een thema kiest dat raakt aan de privé sfeer (zoals de invloed van de opvoeding op bewegen of thema’s rondom seksualiteit). Lees daarom goed de ethische overwegingen door die hierbij mogelijk van toepassing zijn.

Onderzoeksvragen bij ontwerponderzoek

Wanneer je bijvoorbeeld een betere manier van beoordelen bij doelspelen wilt ontwikkelen, dan heb je een ontwikkeldoelstelling en ga je ontwerponderzoek uitvoeren. In plaats van een overkoepelende onderzoeksvraag voor je hele onderzoek, stel je dan meestal een onderzoeksdoelstelling op met daaraan gekoppelde ontwerpeisen. Die ontwerpeisen komen voort uit het bestuderen van bronnen en uit je (voor-)onderzoek. In de verschillende onderzoekscycli kunnen ontwerpeisen vervolgens (deels) worden omgezet in verschillende onderzoeksvragen per cyclus. De doelstelling eindigt (indien vooraf mogelijk) met het beschrijven van het beoogde eindproduct.

Hieronder staat dit in een voorbeeld uitgewerkt:

Onderzoeksdoelstelling:

Het ontwikkelen van een formatieve beoordeling, in te zetten bij een LO-onderdeel in de brugklas van het Nostradamuscollege in Groenbroek, die voldoet aan de volgende ontwerpeisen:

  • De beoordeling maakt gebruik van alle kernstrategieën voor formatief beoordelen volgens Wiliam en Leahy (2018);
  • De beoordeling wordt als praktisch bruikbaar beschouwd door docenten van de vaksectie LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek;
  • De beoordeling wordt als effectief ervaren in het ondersteunen van het leerproces (scaffolding) door zowel brugklasleerlingen als docenten LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek.

Het beoogde eindproduct bestaat uit een definitieve versie van de beoordeling, inclusief alle daarbij benodigde materialen (bijvoorbeeld rubrics, peer-feedbackformulieren, lesvoorbereidingen, gebruikershandleiding, enz.), alsmede aanbevelingen en ontwerpprincipes die door de vaksectie gebruikt kunnen worden bij de ontwikkeling van de beoordeling voor andere onderdelen.

Bij cyclus 1, het uitwerken van een eerste prototype beoordeling, zijn dan bijvoorbeeld de bijbehorende onderzoeksvragen:

  • In hoeverre zijn de vijf kernstrategieën van formatief beoordelen volgens Wiliam en Leahy (2018) adequaat uitgewerkt in de beoordeling, volgens een beoordelings-expert en de docenten van de vaksectie LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek?
  • In welke mate wordt de formatieve beoordeling vooraf als praktisch bruikbaar ingeschat door docenten van de vaksectie LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek?

Bij cyclus 2, het uittesten van het eerste prototype formatieve beoordeling, zijn dan bijvoorbeeld de onderzoeksvragen:

  • In hoeverre wordt de beoordeling als effectief ervaren in het ondersteunen van het leerproces (scaffolding) door zowel brugklasleerlingen als LO-docenten van het Nostradamuscollege in Groenbroek?
  • In welke mate wordt de formatieve beoordeling als praktisch bruikbaar ervaren door zowel brugklasleerlingen als docenten van de vaksectie LO van het Nostradamuscollege in Groenbroek?
  • Op welke wijze kunnen de effectiviteit en praktische bruikbaarheid van de beoordeling verder worden verbeterd volgens de betrokken brugklasleerlingen en LO-docenten?

Vanwege het stapsgewijze (oftewel ‘iteratieve’) karakter van ontwerponderzoek, bouw je in elke cyclus vaak verder op de uitkomst van de vorige cyclus. In tegenstelling tot bij andere vormen van onderzoek, kan dat betekenen dat er gedurende het onderzoek nog nieuwe vragen of deelvragen bijkomen. Je zou er tijdens je onderzoek bijvoorbeeld achter kunnen komen, dat de manier van zelfbeoordeling die je hebt uitgeprobeerd, nog niet goed werkt in de brugklas. Een nieuwe subvraag in het onderzoek zou dan kunnen zijn: “In hoeverre werkt de zelfbeoordeling in de brugklassen beter wanneer leerlingen zichzelf terug kunnen zien op video?”. In de volgend stap van het ontwerponderzoek ga je dit dan uittesten. Je ziet waarschijnlijk dat deze deelvraag weliswaar onderdeel is van een groter ontwerponderzoek, maar op zichzelf eerder een vergelijkingsvraag is. Verschillende typen vragen kunnen dan ook naast elkaar voorkomen of elkaar opvolgen in één onderzoek.

Onderzoeksvragen bij interventieonderzoek

Bij interventieonderzoek vergelijk je over het algemeen een bepaalde (meestal nieuwe) aanpak met een andere aanpak (vaak de bestaande aanpak). Dit noemen we ook wel de interventieconditie vergelijken met de controleconditie. Daarvoor stel je dus een vergelijkende onderzoeksvraag op.

Stel dat je op school keer op keer hebt gemerkt dat de diverse leerlingen niet erg enthousiast zijn over de lessen bewegen en muziek. In de vaksectie hebben jullie het daar eens over gehad. De ene collega is ervan overtuigd dat het al een stuk beter zou gaan wanneer deze leerlingen hun muziek zelf zouden mogen uitzoeken. Zelf denk je dat het vooral komt omdat deze groep leerlingen over het algemeen minder dansvaardig lijkt te zijn en zich vervolgens schamen als ze onder het toezien van de hele klas moeten dansen. Jullie vragen je daarom af of deze groep leerlingen gemotiveerder zouden raken wanneer er in de les meer gewerkt zou worden met verschillende (dans)niveaugroepen die hun eigen muziek mogen uitkiezen. Je wil dus vergelijken of die nieuwe aanpak beter werkt dan de huidige. Een onderzoeksvraag die daarbij zou kunnen passen is: “In hoeverre zijn leerlingen met een minder dansvaardigheidsniveau meer gemotiveerd voor de lessen bewegen en muziek, wanneer ze leskrijgen in niveaugroepen en daarbij zelf hun muziek mogen kiezen, dan wanneer dat beiden niet zo is?”.

Er wordt dus een nieuwe lesaanpak (interventie) vergeleken met de oude (controle). Maar je kunt vanuit een vergelijkende onderzoeksvraag bijvoorbeeld ook onderzoeken of verschillende leraren LO op school gemiddeld even hoge cijfers geven, of onderzoeken of de leerlingen van jouw klas even goed scoren op de shuttlerun test dan die van een andere klas, enz. enz.

CIMO-logica

De aanleiding voor je onderzoek komt voort uit een onderwijsprobleem, -uitdaging of -wens. Door het onderwerp van je praktijkonderzoek te verkennen, vorm je jezelf vervolgens een beeld van een mogelijke oplossingsrichting oftewel de interventie die je kunt gaan uitvoeren. Om vervolgens je onderzoeksvraag scherper te krijgen, kan het helpen om een zogenaamde ontwerpstelling te formuleren1. Een ontwerpstelling is een logische redenering over een interventie en waarom deze zou moeten werken. Deze ontwerpstellingen volgen de CIMO-logica, een afkorting die staat voor Context, Interventie, Mechanisme, Outcome (uitkomst). In de tabel hieronder staat dit uitgelegd.

CIMO logica

ComponentDefinitieVoorbeeld
ContexWelk probleem moet er worden opgelost, voor wie, in welke omgeving?Op basisschool X is in de pauzes altijd maar een kleine groep van alleen jongens actief bezig (vooral voetballen), en deze nemen het grootste deel van het plein in beslag.
InterventieDe interventie die ingezet wordt, om het doel te bereiken.Er worden zones aangebracht op het schoolplein: een zone voor balspel, een zone voor overige spelletjes en een ‘chill-zone’. Ook komt er een spelmateriaalbox.
MechanismeDe verklaring voor de beoogde uitkomst. Komt voort uit het opstellen van de ontwerpprincipes.Er kunnen nog steeds balspelen worden gedaan, maar er is meer ruimte en mogelijkheid voor andere activiteiten. Hierdoor worden meer leerlingen verleid om actief te zijn op het schoolplein.
OutcomeHet beoogde effect van de interventie, binnen de opgestelde functionele eisen.Het aantal kinderen dat actief is in de pauzes neemt toe, evenals de totale activiteit (duur x intensiteit).

Een samenvattende ontwerpstelling van het bovenstaande voorbeeld zou dan kunnen zijn: Op basisschool X, waar door veel leerlingen weinig bewogen wordt in de pauze (C), worden op het schoolplein zones aangelegd en spelmaterialen ter beschikking gesteld (I), waardoor er meer ruimte en mogelijkheid is voor iedereen om actief te zijn (M), met als gevolg een toename in de hoeveelheid activiteit op het schoolplein (O).

 Vervolgens kun je eenvoudig een bijbehorende vergelijkende onderzoeksvraag opstellen, zoals: “Neemt de activiteit op het schoolplein van basisschool X toe, door meer ruimte en beweegmogelijkheden te creëren middels het aanleggen van zones en het ter beschikking stellen van spelmaterialen?”.