Wanneer je de bruikbaarheid en effectiviteit van een bestaande aanpak, methode, instrument of strategie wilt vaststellen, dan is een interventieonderzoek vaak het meest geschikt. Een interventie is een doelbewuste ingreep om iets te verbeteren. Bij deze vorm van onderzoek ga je in de bestaande beroepspraktijk iets veranderen om vervolgens vast te stellen welke gevolgen deze ingreep heeft.
Stel dat je wilt weten in welke mate het werken met video-feedback een bijdrage levert aan het leerproces van leerlingen bij hoogspringen. Dan kun je bijvoorbeeld twee groepen leerlingen met elkaar vergelijken. Een groep leerlingen doorloopt een lessenserie hoogspringen, waarbij gewerkt wordt met iPads waarop de leerlingen hun sprong kunnen terugzien (‘interventiegroep’). Een andere (vergelijkbare) groep leerlingen doorloopt een lessenserie hoogspringen, waarbij de leraar LO, zoals gebruikelijk, de leerlingen voorziet van feedback (‘controlegroep’). Door de leerwinst van de twee groepen vervolgens met elkaar te gaan vergelijken ben je in staat om iets te zeggen over de effectiviteit van het werken met video-feedback bij deze groepen (!). Wanneer de interventie gericht is op het verbeteren van (beweeg) gedrag, dan moet je jezelf wel goed beseffen dat dit soort leerprocessen veel tijd nodig hebben. Leerlingen die de motorische vaardigheden voor hoogspringen onvoldoende beheersen, leer je namelijk met geen enkele methode (interventie) in drie lessen goed hoogspringen. Wil je dus echt iets kunnen zeggen over de effectiviteit van een methode, instrument of strategie dan is het belangrijk dat je ervoor zorgt dat de interventieperiode lang genoeg is. Ook wil je dat de interventie- en controlegroep zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn, en dat er behalve de interventie zo min mogelijk verschillen zijn in de aanpak. Anders is het moeilijk om te weten waardoor een eventueel verschil tussen de groepen wordt veroorzaakt!
Op OnderzoekLO.nl vind je over elke stap van de onderzoeks-cyclus verdere informatie die je kunt gebruiken bij je interventieonderzoek. En bij de stap ‘onderzoek opzetten’ vind je nog meer specifieke informatie over wat er komt kijken bij het ontwerpen van een interventieonderzoek.
Men spreekt van handelingsonderzoek wanneer het onderzoeksresultaat in principe directe gevolgen heeft voor de eigen handelingspraktijk en daarmee voor je eigen ontwikkeling als leraar LO. Een handelingsonderzoek komt vaak voort uit een handelingsvraag of uit zogenaamde ‘handelingsverlegenheid’. Dit is een situatie die ontstaat wanneer je als leraar niet goed (meer) weet hoe je moet handelen in een bepaalde situatie, terwijl de situatie daar wel om vraagt. Stel dat je merkt dat in klas X pestgedrag voorkomt en je eigenlijk niet weet hoe je daar mee om moet gaan, of dat je moeite hebt om in klas Y orde te houden. Dat vraagt om het systematisch, stapsgewijs analyseren van het probleem, oftewel het doen van onderzoek. Omdat je de kennis die je tijdens de verschillende fasen van het onderzoek opdoet direct omzet in potentiële verbeteracties in de praktijk, wordt dit type onderzoek ook wel ‘actieonderzoek’ genoemd.
In handelingsonderzoek is het de onderzoeker de leraar LO zelf die zijn eigen handelen in de beroepspraktijk onderzoekt. Omdat het onderzoek daarmee betrekking heeft op één specifieke klas, groep of zelfs leerling wordt handelingsonderzoek ook wel gezien als bijzondere vorm van casestudy. Daarbij is ‘case’ Engels voor ‘geval’ of ‘casus’. Alleen kan een casestudy zich eventueel beperken tot enkel het beantwoorden van een beschrijvingsvraag. Bijvoorbeeld ‘Hoe is het gesteld met het pedagogisch klimaat in de lessen LO van de brugklassen op school X’. Bij een handelingsonderzoek wordt ook altijd overgegaan tot weloverwogen acties om de situatie in de beroepspraktijk positief te beïnvloeden. Dus bijvoorbeeld het verbeteren van het pedagogisch klimaat in de les LO.
Het mag duidelijk zijn dat de generaliseerbaarheid van dit type onderzoeken minimaal is: het geldt met name voor een bepaalde persoon in een bepaalde context en is erop gericht om de bestaande situatie te verbeteren. Handelingsonderzoek is handeling en onderzoek ineen. Doordat je systematisch aan de slag gaat met observeren, analyseren, ontwikkelen, uitproberen, documenteren en evalueren verbeter je op een onderzoeksmatige manier je praktijkhandelen als leraar LO.
Op OnderzoekLO.nl vind je over elke stap van de onderzoeks-cyclus verdere informatie die je kunt gebruiken bij je handelingsonderzoek. En bij de stap ‘onderzoek opzetten’ vind je onder de knop handelingsonderzoek nog meer specifieke informatie over wat er komt kijken bij het ontwerpen van een handelingsonderzoek.
Een theoretisch kader. Dat klinkt behoorlijk….theoretisch. Niet schrikken, want zo’n theoretisch kader is juist hartstikke praktisch. Het verbindt namelijk de diverse begrippen en aspecten die een rol spelen binnen jouw onderwerp van onderzoek. Het is zowel de lijm die bepaalde aspecten verbindt als ook een filter voor aspecten die er echt toe doen binnen jouw onderzoek. Een theoretisch kader is te vergelijken met het opzetten van een gekleurde zonnebril. Je ziet de wereld net even anders, helderder en meer gefocused. Daardoor worden de relaties tussen diverse verbanden vaak duidelijk en weet jij straks waar je jouw onderzoeksvraag wel (en vooral ook waar niet) op moet richten. Dat klinkt zo nog vrij abstract, maar de animatie hieronder maakt het al een stuk praktischer.
Binnen een theoretisch kader (ook wel conceptueel model genoemd) maak je de samenhang zichtbaar tussen de belangrijkste variabelen uit jouw onderzoek. Meestal volgen deze logisch uit jouw mindmap en uiteraard zijn ze te relateren aan jouw onderzoeksvraag en deelvragen. Je kunt zelf een theoretisch kader samenstellen, maar indien mogelijk is het aan te bevelen om een bepaalde model vanuit de wetenschappelijke literatuur te selecteren voor jouw onderzoek. Zoals in de animatie hierboven, waarbij het praktijkprobleem bekeken wordt vanuit het perspectief van de zelf-determinatie theorie (een bekende motivatie theorie). Hieronder zie je een vereenvoudigd model van deze theorie, waarin vooral de relaties met autonome motivatie en positieve uitkomsten van gedrag duidelijk worden.
De pijlen in dit model noemen we causale verbanden of ook wel oorzaak-gevolg. Binnen het model wordt in één oogopslag duidelijk hoe de variabelen binnen deze theorie elkaar beïnvloeden. Stel dat je onderzoek doet naar manieren om de inzet en betrokkenheid van jouw leerlingen te vergroten tijdens lessen spel dan kun je vanuit dit model direct opmaken dat wanneer je de psychologische basisbehoeften van jouw leerlingen ondersteunt, dit via de ervaren gevoelens van autonomie, competentie en verbondenheid een positieve invloed zal hebben op hun autonome motivatie. Het geeft je tevens richting in het bepalen van je onderzoeksopzet en de selectie van je meetinstrumenten.
Indien er voor de variabelen in jouw onderzoek geen model voorhanden is dan kun je ook zelf een theoretisch kader samenstellen. Dit is dan niet perse een wetenschappelijk verantwoord kader dat zijn waarde al bewezen heeft, maar dient meer als verlenging van jouw mindmap, om de (mogelijke) causale en wederzijdse relaties tussen variabelen in jouw onderzoek zichtbaar te maken. Stel dat je onderzoek doet naar de invloed van de beweegomgeving op het de spelbeleving en tactische keuzes van leerlingen binnen het speldomein terugslagspelen, dan zou een model er als volgt uit kunnen zien.
Maar wellicht ziet dit model er in eenzelfde onderzoek van een andere onderzoeker wel weer heel anders uit. Hoe dan ook geeft het houvast in het bekijken en denken over het praktijkprobleem. Het theoretisch kader geeft op deze manier richting aan de onderzoeksvraag en eventuele hypothesen (welk resultaat kun je verwachten op basis van jouw model?). Soms zal het ook richting geven aan de keuzes voor bepaalde meetinstrumenten. Binnen de zelfdeterminatietheorie bestaan er bijvoorbeeld specifieke vragenlijsten voor het meten van zowel de ervaren ondersteuning als ook de ervaren autonomie, competentie en verbondenheid.
Wanneer de aanleiding van jouw onderzoek helder is en je alle aspecten (variabelen) die daarbij mogelijk een rol spelen in kaart hebt gebracht dan kun je starten met het samenstellen van jouw theoretisch kader. Hiervoor ga je de begrippen uit de mindmap operationaliseren, omzetten in geschikte zoektermen en ga je op zoek naar bronnen op basis waarvan jij jouw theoretisch kader kunt gaan schrijven. Meestal vormt dit een groot deel van de inleiding van het uiteindelijk verslag, het artikel of de presentatie van jouw onderzoek. Dat is nog ver weg natuurlijk.