Aanleiding
Verkenningp
Onderzoeksvragen
Onderzoeksopzet
Gegevensverzameling
Analyse
Discussie
Presentatie & Implementatie

De onderzoekende docent LO

Waarom moet ik als leraar LO onderzoek doen en dus beschikken over onderzoeksvaardigheden?

De onderzoekscyclus

middle-reuse
1. Aanleiding
2. Verkenning
3. Onderzoeksvragen
4. Onderzoeksopzet
5. Gegevensverzameling
6. Analyse
7. Discussie
8. Presentatie & Implementatie

Welk type onderzoek ga jij doen?

Ontwerponderzoek Handelingsonderzoek Interventieonderzoek

Aanbevelingen opstellen

Wanneer je een onderzoek afrondt dan zijn (het schrijven en/of presenteren van) de discussie en conclusies min of meer het eindpunt van het project. Bij een praktijkonderzoek volgt er echter altijd nog een laatste stap, namelijk het geven van aanbevelingen aan…de praktijk! Jouw onderzoek moet uiteindelijk natuurlijk van meerwaarde zijn voor de (onderwijs)praktijk. Hiervoor is het noodzakelijk dat je jouw conclusies omzet in concrete en specifieke op de doelgroep gerichte aanbevelingen. Wat raad je het werkveld aan om te doen? Wat kunnen de volgende stappen zijn?  Het schrijven van goede aanbevelingen is echter nog niet zo makkelijk. Zo heb je zelf mogelijk het gevoel dat de aanbevelingen uit jouw onderzoek nogal voor de hand liggen (het zogenaamde ‘duhh-gevoel’). Ook heb je soms het gevoel dat je je conclusies aan het herhalen bent, is dat wel de bedoeling? Een eerste snel antwoord hierop: er moeten in de aanbevelingen inderdaad geen verassingen komen te staan, maar ze moeten wel een flinke stap concreter (meer actie- of implementatiegericht) zijn dan je conclusies.

Want wat is nu precies de functie van aanbevelingen? In de aanbevelingen schrijf of presenteer je welke concrete lessen of vervolgacties er meegenomen kunnen (of moeten) worden vanuit jouw onderzoek. Een goed startpunt is om eerst nog een keer te kijken wat de doelgroep ook alweer was waarbinnen of waarvoor je het onderzoek uitvoerde. Wie heeft het meeste belang bij de resultaten uit jouw praktijkonderzoek? Wie moeten ermee aan de slag? Je presenteert als het ware kort en krachtig op welke manier jouw doelgroep in het vervolg het praktijkprobleem uit de aanleiding van het onderzoek het beste aan kan pakken. Nu is een aanbeveling over het algemeen sneller gegeven dan uitgevoerd. Besef jezelf dus dat een aanbeveling misschien wel een aantal verschillende vervolgacties in zich herbergt. Deze vervolgacties ga je verder uitwerken in de implementatie, maar met de aanbevelingen zet je dus wel een belangrijke eerste stap naar die implementatie.

Een andere functie van aanbevelingen is het richting geven aan mogelijk vervolgonderzoek. Ongetwijfeld gaan in de toekomst andere onderzoekende LO’ers of ALO-studenten met hetzelfde onderwerp aan de slag. Zij zullen daarbij dolgraag jouw kennis willen gebruiken om hun eigen onderzoek op te zetten. Zij lezen dan ongetwijfeld jouw onderzoek goed door en zullen de aanbevelingen die jij doet ten aanzien van vervolgonderzoek zeker ter harte nemen. Dit is dus een andere doelgroep dan de beroepspraktijk, waarvoor ook een ander type aanbevelingen geldt. Vandaar dat er vaak een splitsing wordt gemaakt in aanbevelingen voor de praktijk en aanbevelingen gericht op vervolgonderzoek.

Hieronder gaan we eerst in op hoe je vanuit je onderzoek komt tot goede aanbevelingen. Vervolgens zullen we een aantal voorbeelden ontleden om je een goed inzicht te geven in hoe aanbevelingen er wel, maar ook hoe ze er niet uit zouden moeten zien.

1. Welke aanbevelingen ga ik geven?

Ten eerste moeten je aanbevelingen correct zijn. Dat wil zeggen, ze moeten een logisch vervolg zijn op jouw aanleiding, theoretisch kader, resultaten, discussie en vooral op de conclusies. Pas op dat je niet te veel gaat ‘freestylen’ doordat je jouw eigen mening (of wensen) hierin gaat verwerken. Beperk je tot aanbevelingen die je echt kan onderbouwen op basis van jouw onderzoek.

Kijk daarvoor eerst eens terug naar wat de aanleiding voor jouw onderzoek ook alweer was. Hierin heb je destijds duidelijk beschreven wat het probleem of de uitdaging was, bij wie (welke doelgroep) en waarom. Probeer nu daarom eens te bedenken wat jouw onderzoek uiteindelijk heeft bijgedragen aan het oplossen van het in de aanleiding geschetste praktijkprobleem. Wat kan je op basis daarvan nu adviseren, aan wie en waarom? Misschien heb je wel verschillende doelgroepen, zijn daarvoor specifieke praktijkrelevante aanbevelingen te maken?

Lees ook jouw discussie nog eens terug. Daarin heb je mogelijk diverse resultaten vanuit het onderzoek met elkaar in verband gebracht en getoetst aan de literatuur over dat onderwerp. Tot welke nieuwe inzichten ben je daarin uiteindelijk gekomen? Waren bepaalde resultaten bijvoorbeeld onverwacht? In een praktijkonderzoek kijk je vaak naar een doorvertaling van de theorie naar de praktijk, maar in sommige gevallen kan het goed zijn dat in de praktijk dingen anders zijn dan wat we verwachten vanuit de theorie. Welke resultaten komen overeen met de theorie en welke (mogelijk) niet? Deze inzichten geven het werkveld goede handvatten om in de toekomst mee verder te gaan.

Wat waren de belangrijkste sterke en zwakke punten van jouw onderzoek? Dit kan je mogelijk verwerken in een aanbeveling voor vervolgonderzoek. Resultaten kunnen ook te verklaren zijn door toevalligheden, meetfouten, of doordat je achteraf misschien toch niet helemaal de juiste vragen hebt gesteld. Heb je in de discussie vraagtekens moeten stellen bij de betrouwbaarheid van een meetinstrument? Dan kan een interessante aanbeveling voor vervolgonderzoek voor toekomstige onderzoekers zijn om een beter (betrouwbaarder) meetinstrument te gaan ontwikkelen.

2. Hoe formuleer ik mijn aanbevelingen correct?

Ten eerste moeten jouw aanbevelingen passend zijn bij de reikwijdte van je onderzoek. Dat leggen we even uit. Is je onderzoek bijvoorbeeld gericht op en uitgevoerd binnen lessen LO op de VMBO-afdeling van jouw school? Dan richten de aanbevelingen zich ook specifiek op die doelgroep. Is je onderzoek gericht en uitgevoerd op meerdere scholen en onderwijsniveaus? Dan kun je de aanbevelingen uiteraard een wat algemener karakter geven.

De stelligheid waarmee je jouw aanbevelingen formuleert hangt vooral af van het karakter van jouw resultaten en de discussiepunten die je mogelijk daarbij hebt moeten beschrijven. Waren je resultaten zeer duidelijk, eenduidig, niet op meerdere manieren te interpreteren etc. en heb je dus niet veel hoeven ‘nuanceren’ in je discussie? In dat geval mag je best wel stellig zijn in wat je de praktijk aanbeveelt. De aanbevelingen zullen dan een meer sturend karakter hebben. Zo niet, verwerk dan de nuance die je hebt moeten aanbrengen in de discussie ook in je aanbevelingen en schrijf het dus wat minder stellig op.

Een wijs man zei ooit: een aanbeveling is zo goed als zijn onderbouwing*. Begin je aanbeveling daarom met een helder ‘statement’ waarin je vooral duidelijk beschrijft wat-wie-hoe-wanneer en op welke wijze jouw doelgroep aan de slag moet gaan met jouw onderzoek. Probeer vooral zo specifiek en duidelijk mogelijk te zijn. Vervolgens beschrijf je kernachtig hoe je tot dit statement bent gekomen. Gebruik daarvoor vooral informatie uit je discussie en het theoretisch kader. Zorg ervoor dat het geen herhaling wordt, formuleer kort en krachtig en to the point!

3. Hoe zorg ik ervoor dat mijn aanbevelingen aansluiten bij de beoogde doelgroep?

Bedenk uit wie jouw doelgroep precies bestaat (zie punt 1). Zijn dit alleen docenten LO? Of misschien wel alle docenten van een middelbare school? Wellicht heb je ook aanbevelingen voor docenten of studenten die zelf onderzoek gaan uitvoeren.

Zoals je hierboven al las zijn je aanbevelingen een eerste belangrijke stap richting een mogelijke implementatie van de bevindingen uit jouw onderzoek. Door het maken van de juiste keuzes in de formulering van je aanbevelingen vereenvoudig je dit proces. Denk er bijvoorbeeld eens over na of je aanbevelingen kunt maken voor de korte- en lange termijn. Is er bijvoorbeeld budget nodig voor jouw nieuwe werkwijze? Dan is het verstandig om misschien eerst met een gratis of ‘low budget’ variant te gaan experimenteren bij slechts enkele klassen. Als dat goed werkt, is het overtuigen dat de nieuwe werkwijze echt het geld waard is eenvoudiger en vooral realistischer. Misschien heb je gedurende je onderzoek al wel wat informatie kunnen verzamelen over de mogelijke implementatie van de nieuwe werkwijze en moeten er eerst aan andere randvoorwaarden voldaan worden voordat er echt gestart kan worden met implementeren (denk bijvoorbeeld aan het trainen/professionaliseren van collega’s met je nieuwe werkwijze). Dit kun je prima verwerken in je aanbevelingen, waardoor je ook laat zien dat je aanbevelingen realistisch zijn, zowel op korte- als lange termijn!

In aanbevelingen van onderzoeken lees je vaak terug dat “deze bevindingen uitgebreid moeten worden naar de HAVO-afdeling” of dat “de resultaten op grotere schaal zowel bij het spelonderwijs als het turnonderwijs moeten worden geïmplementeerd”. Of dat het onderzoek bij voorkeur nogmaals uitgevoerd zou moeten worden, maar nu niet met 30, maar met 400 proefpersonen. Dit zijn op het eerste gezicht wellicht prima aanbevelingen, maar ze roepen bij de doelgroep vaak ook direct vragen op ten aanzien van de haalbaarheid. Zo hoeft het natuurlijk niet altijd zo te zijn dat een bepaalde werkwijze die jij hebt onderzocht bij een bepaalde doelgroep ook meteen passend/succesvol is bij een andere doelgroep of in een ander beweegdomein. Het zijn in die zin enigzins ‘goedkope’ aanbevelingen, die bij nader inzien eigenlijk helemaal niet zo bruikbaar zijn. Wees dus voorzichtig in het zomaar “opschalen” van de resultaten naar andere contexten of leerling populaties. Het is zeker niet verkeerd om in een aanbeveling daar iets over te schrijven, maar houdt de mogelijkheden en daarmee realiteit (de praktijk) daarbij goed in het oog.

Hieronder vind je een voorbeeld van aanbevelingen zoals deze te vinden zijn in een artikelen in een vakblad. Lees de aanbeveling (en liefst het complete artikel) eerst goed door. Stel jezelf daarbij de volgende vragen:

  • Kun je de doelgroep herkennen in deze aanbevelingen?
  • Wat vind je van de stelligheid van de aanbevelingen?
  • Wat vind je van de onderbouwing van de aanbevelingen?
  • Wat schrijven de auteurs over de haalbaarheid van de aanbevelingen?
  • Is er wat beschreven over implementatie? Zo ja, wat vind je hiervan?

Voorbeeld – Pauzesport op het VMBO (Vlasblom et al., 2019)

Het gehele artikel vind je hier. De tekst van de aanbevelingen is hieronder weergegeven. In kleur worden enkele opvallende aspecten eruit gelicht.

Aanbevelingen. Met de resultaten van dit onderzoek kan Pauzesport beter worden toegespitst op vmbo-leerlingen. Volgens het huidige onderzoek lijkt het actief begeleiden van Pauzesport door onderwijsassistenten, (LO)-docenten, beweegcoaches, of andere spelbegeleiders cruciaal voor de participatie van leerlingen aan Pauzesport. Aangezien uit dit onderzoek blijkt dat leerlingen alleen meer bewegen als Pauzesport wordt uitgevoerd, is de aanbeveling om Pauzesport op meerdere dagen per week in te zetten. Volgens de leerlingen zelf zou Pauzesport verbeterd kunnen worden door te zorgen dat tijdens Pauzesport drinkwater beschikbaar is. Ook langere pauzes en een minder saai en groter schoolplein, is volgens de leerlingen gewenst. Daarnaast zouden leerlingen vaker nieuwe spellen willen proberen. Daar hebben de leerlingen zelf veel creatieve ideeën over. Mogelijk kan vaker met de leerlingen samen worden nagegaan welke spellen zij zouden willen doen. Voor vmbo-leerlingen zijn het aanbrengen van kleuren op het plein en de uitleg van de spellen tijdens de gymles, zoals dat in Beweeg Wijs voor basisschoolleerlingen werd gedaan, mogelijk minder relevant voor de succesvolle uitvoering van Pauzesport. Verder blijkt dat veel leerlingen tijdens de pauze vooral met hun mobiele telefoon bezig zijn. Enerzijds kan het verminderen van het mobiele telefoongebruik er toe leiden dat kinderen meer tijd hebben voor andere zaken, zoals meer bewegen. Anderzijds kan het mobiele telefoongebruik juist kansrijk zijn om leerlingen meer te laten bewegen, bijv. door via de mobiele telefoon spellen aan te bieden die meer bewegen uitlokken (zoals Pokémon Go).

Hier wordt een concrete aanbeveling gedaan. Professionele begeleiding is cruciaal bij het aanbieden van Pauzesport.

Hier wordt vanuit een directe koppeling met de resultaten een concrete aanbeveling gedaan voor de frequentie van het programma.

Dit is een herhaling van de resultaten, die direct ook als aanbeveling dienen. Net al bij de eerste twee aanbevelingen wordt ook hier niet ingegaan op de manier waarop dit dan precies bereikt zou kunnen worden.

Een concrete aanbeveling om leerlingen bij dit proces te betrekken. De aanbevelingen blijven wederom wel vaag op welke manier dit dan precies zou kunnen.

Een aanbeveling vanuit de resultaten gericht op wat er vooral niet gedaan zou moeten worden kan ook nuttig zijn

Dit laatste stuk is eigenlijk geen echte aanbeveling, maar meer een herhaling van een resultaat, met een interpretatie van de auteurs daarvan richting de praktijk. De auteurs zeggen weliswaar dat het gebruik van een mobiel wellicht kansrijk kan zijn om meer te bewegen, maar blijven wat vaag over de wijze waarop.

Onderbouwing en reikwijdte. Bovenstaand voorbeeld is een zeer compacte paragraaf met een aantal aanbevelingen. De auteurs onderbouwen de aanbevelingen over het algemeen goed vanuit concrete resultaten. Ze zijn daarin bovendien niet té stellig, ze laten enige marge voor onzekerheid doorschijnen (het onderzoek is immers vrij klein uitgevoerd, op 1 school). Daarmee blijven ze keurig binnen de reikwijdte van hun onderzoek.

Haalbaarheid en implementatie. Wel hadden de aanbevelingen concreter geformuleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door wat beter uit te leggen op welke wijze een bepaalde aanbeveling dan in de praktijk daadwerkelijk uitgevoerd kan worden (als opmaat naar daadwerkelijk implementatie en uitvoering). Echter, dit is een artikel in een vakblad (LO-magazine) en de auteurs waren daarin gebonden aan een maximum aantal woorden. De auteurs hebben daarom concessies moeten doen aan de mate van detail in de aanbevelingen. Het hangt er dus maar net van af welk ‘medium’ je gebruikt om je resultaten te presenteren en de ruimte die je hebt om uit te wijden in de discussie en de aanbevelingen. Doe je dit bijvoorbeeld met een (ingesproken) presentatie, een hoofdstuk in een boek of een wat langer artikel, dan heb je meer ruimte om bepaalde details in te vullen.

Doelgroep. Een ander aspect van bovenstaand voorbeeld is dat uit de aanbevelingen niet direct heel duidelijk wordt wat nu de doelgroep precies is die aangesproken wordt. Zijn dit docenten LO? Het management van de school? Uitgaande van het feit dat het een artikel in LO-magazine is, zal de primaire doelgroep ongetwijfeld bestaan uit docenten LO (op een vmbo school). Toch kunnen er meerdere betrokkenen een rol spelen. Het is goed om duidelijk aan te geven welke aanbeveling voor welke doelgroep is bedoeld.

Resultaten bediscussiëren

Wanneer je de uitvoering, dataverzameling en de analysefase hebt afgerond dan is het tijd om de uitkomsten hiervan te gaan interpreteren. Binnen een ontwerp- of handelingsonderzoek doe je dit in meer of mindere mate na elke fase (op basis waarvan een ontwerp wordt bijgesteld en een volgende uitvoeringsfase gestart), bij een interventie onderzoek zal interpretatie meestal plaatsvinden wanneer de dataverzameling en analyse geheel zijn afgerond.

In de vorige stap in de onderzoekscyclus (Gegevens analyseren) heb je alle verkregen onderzoeksgegevens (kwalitatief/kwantitatief) geordend en geanalyseerd. Daardoor heb je nu inzicht in wat het onderzoek heeft opgeleverd en kun je een antwoord gaan formuleren op de onderzoeksvraag en/of deelvragen. “Yep, bijna klaar, ” We horen het je denken. Maar voordat je te vroeg juicht…het interpreteren van deze resultaten is een tijdrovend en secuur werkje. Bovendien zal dit ook aanleiding geven voor verdere discussie en aanbevelingen. Hoe pak je dit aan?

Hieronder drie opeenvolgende stappen die jou helpen om de uitkomsten vanuit jouw onderzoek te interpreteren.

Stap 1 – Sit back, relax and… stel jezelf wat vragen

Wanneer je al jouw data geanalyseerd hebt en het digitale stof is neergedaald, ga dan eens rustig achterover zitten in je stoel en probeer het geheel van resultaten te overzien en vraag jezelf daarbij het volgende af:

  • Welke uitkomsten heb ik nu precies gevonden? Zijn er uitkomsten die opvallend of afwijkend zijn?
  • Wat betekenen die uitkomsten nu precies (bijvoorbeeld, als een leerling op een likertschaal 1-5 een 3,4 scoort, wat betekent die 3,4 dan precies?)
  • Welke uitkomsten liggen hierbij in de logische lijn der verwachting en welke juist niet?
  • Welk antwoorden kan ik op basis van deze uitkomsten formuleren op mijn hoofd- en/of deelvragen?

Je komt vanuit deze stap dus tot een of meerdere (voorlopige) conclusies op basis van jouw onderzoek. Echter, je hebt hierin de ‘waarom-vraag’ nog niet gesteld. Waarom heeft jouw interventie wel/niet gewerkt? Waarom bood jouw ontwerp wel/geen oplossing voor de aanleiding van het onderzoek? Hiermee ga je aan de slag in stap 2.

Stap 2 – Interpreteren en vergelijken

Voorafgaand aan het onderzoek had je ongetwijfeld bepaalde verwachtingen. Misschien heb je zelfs een of meerdere hypothesen opgesteld indien je een interventieonderzoek deed. Vanuit de eerste stap hierboven kun je weliswaar een eerste antwoord formuleren op de onderzoeksvragen, maar daarmee ben je er nog niet. Jij en de volgers van jouw onderzoek (zoals de vakgroep, de school) willen deze uitkomsten ook graag begrijpen. Wanneer alle resultaten in de lijn der verwachting lagen dan is dat relatief eenvoudig. Vanuit het theoretisch kader dat je hebt gebruikt in je onderzoek  kun je de meeste resultaten dan wel uitleggen en verklaren en dat is dan ook precies wat je moet  doen. Vervolgens is het dan interessant om een vergelijking te maken met de uitkomsten van soortgelijke onderzoeken. Het wordt echter ingewikkelder (en *spoiler alert* dat wordt het bijna altijd…) wanneer uitkomsten niet helemaal (of helemaal niet) overeenkomen met jouw verwachtingen (op basis van het theoretische kader) voorafgaand aan het onderzoek.

Bijvoorbeeld, jouw interventie rondom motorisch leren heeft wel een effect gehad, maar alleen bij leerlingen uit de onderbouw van de basisschool. Of mogelijk werd jouw definitieve ontwerp van een nieuwe beoordelingssystematiek weliswaar enthousiast onthaald door de vakgroep, in de laatste try-out fase van het onderzoek waren de leerlingen een stuk minder enthousiast. Dus ondanks dat je hiermee de onderzoeksvragen kunt beantwoorden wijken de resultaten van je onderzoek mogelijk af van je verwachtingen. Je wilt in dit geval vooral weten waarom dit zo was. Uiteraard spreek je hiervoor eerst je eigen verstand aan. Hoe zou je dit resultaat kunnen verklaren? Maar je onderscheidt jezelf pas echt als Onderzoekende Docent LOTM wanneer je vervolgens op zoek gaat naar bronnen die jouw verklaring ondersteunen. En daarbij zul je erachter komen dat die bronnen er vaak wel zijn, maar soms ook niet. In dat laatste geval komt het dus aan op jouw gezonde boerenverstand en ga je , bij gebrek aan ondersteunende bronnen, jouw interpretatie daarop baseren. Maar wanneer je de verklaringen kunt onderbouwen met een of meerdere bronnen, waarmee je aannemelijk maakt wat nu precies tot dit resultaat heeft geleid, dan maakt dit jouw uitspraken krachtiger, betrouwbaarder en daarmee waardevoller (voor de praktijk). Zorg er in alle gevallen voor, zeker indien je jouw uitspraken niet kunt onderbouwen met inzichten uit vergelijkbare andere onderzoeken, dat je jouw interpretatie met de nodige nuance brengt. Dus in plaats van ‘uit de resultaten blijkt het docentgedrag sterke invloed uit te oefenen op de motivatie van leerlingen’, zou je beter kunnen schrijven ‘op basis van de resultaten lijkt het docentgedrag van invloed te zijn op de motivatie van leerlingen van klas x op school y.

Een uitdaging hierbij is wel om objectief naar de uitkomsten van jouw onderzoek te blijven kijken. Hieronder beschrijven we een aantal concrete valkuilen die je moet zien te vermijden!

Selectie bias: Conclusies trekken voor een grotere groep, op basis van gegevens die niet representatief zijn voor die groep. Bijvoorbeeld: Wanneer je aan alle leerlingen die meedoen aan een buitenschools sportprogramma vraagt welke sporten ze leuk vinden, dan weet je niet wat de leerlingen die tot nu toe niét meededen leuk vinden. Je kunt dus geen uitspraak doen over alle leerlingen van de school, alleen over de leerlingen die deelnamen aan jouw interventie.

Hawthorne effect. Ook wel bekend als het observatie-effect. Wanneer het onderzoeken van mensen hun gedrag beïnvloedt. Bijvoorbeeld: Wanneer je tegen een docent zegt dat je zijn les observeert om te kijken in hoeverre hij positief communiceert, heb je kans dat deze spontaan meer complimentjes aan leerlingen gaat geven. Indien het vermoeden bestaat dat dit het geval was dan zul je dit minimaal moeten benoemen. Maar mogelijk heeft het gevolgen voor de geldigheid van je resultaten.

McNamara denkfout. Je zo blindstaren op (kwantitatieve) gegevens, dat je het grotere geheel uit het oog verliest. Bijvoorbeeld: Een leraar LO concludeert dat het goed gaat met zijn lessen omdat de cijfers van de leerlingen beter zijn dan vorig jaar, terwijl er elke les een paar huilend van ellende de zaal uitlopen.

Het kan ook zijn dat bepaalde aspecten binnen het onderzoeksproces een verklaring zijn voor de resultaten van je onderzoek. Bijvoorbeeld wanneer door omstandigheden de afname van een vragenlijst of ander meetinstrument niet verliep zoals gepland. Het is belangrijk om kritisch de opzet en uitvoering van jouw onderzoek te beschouwen en alle aspecten die van invloed geweest kunnen zijn te benoemen. Meer hierover lees je binnen de tegel ‘Evalueren van het onderzoeksproces’.

Stap 3 – Bevindingen beschrijven (discussie)

Ongeacht of je straks jouw onderzoek presenteert in een artikel, een presentatie, een poster of een ander product, het is in deze fase een goed idee om voor jezelf een aantal zaken netjes op papier te zetten. Doe dit stap voor stap. Per besproken uitkomst kun je hierbij de volgende opbouw hanteren:

  1. Herhaal kort welke onderzoeksvraag of deelvraag beantwoord gaat worden.
  2. Geef een beknopt antwoord op de onderzoeksvraag of op een deelvraag (zonder daarbij in herhaling te vallen, bij de resultaten heb je immers al gedetailleerd verslag gedaan van de uitkomsten, dus benoem hier niet opnieuw concrete cijfers, quotes, etc.).
  3. Geef een verklaring voor deze uitkomst. Indien mogelijk gebruik je hierbij bronnen die deze verklaring ondersteunen.
  4. Plaats de uitkomst in perspectief door (indien mogelijk) een vergelijking te maken met de uitkomsten of inzichten van vergelijkbaar onderzoek.
  5. Bespreek de implicaties van deze uitkomst. Wat betekent dit voor de (onderwijs)praktijk?

Dit herhaal je voor alle onderzoeksvragen en deelvragen.

Voorbeeld (de kleuren van bovenstaande stappen geven aan waar dit herkenbaar is in de tekst).

Vanuit de resultaten van de observatie kan de deelvraag van de derde cyclus uit het ontwerponderzoek (‘wat is het effect van de beschreven acties binnen het handelingsplan op het gedrag van leerling X tijdens de les?’) beantwoord worden. Uit de resultaten bleek dat acties die waren gericht op het verbeteren van de relatie met leerling X leidden tot een verbeterde houding van de leerling ten opzichte van de docent en medeleerlingen. Er werden minder conflicten waargenomen met leerlingen en er waren vrijwel geen conflicten met de docent. Met de ingezette acties in het handelingsplan is succesvol ingespeeld op de basisbehoefte relationele verbondenheid (Vansteenkiste & Soenens, 2018). Het tonen van interesse in de leerling, het naast de leerling staan (in plaats van erboven) en het luisteren naar de behoeften van de leerlingen hebben blijkbaar voldoende ondersteuning geboden aan het ontwikkelen van een betere relatie met de leerling, wat overeenkomt met bevindingen vanuit de literatuur (Soenens et al., 2007). Uit de resultaten bleek daarnaast ook dat het handelingsplan zorgde voor een heldere structuur binnen de les. Het uitspreken van heldere verwachtingen aan het begin van elke les in combinatie met het geven van vertrouwen aan leerling X om hebben daarbij mogelijk een succesvolle impact gehad op het verantwoordelijkheidsgevoel van de leerling (Koopman, 2018), met als gevolg een positievere houding in de les, meer pro-sociaal gedrag en een veel lagere agressie richting docent en medeleerlingen. Dit effect trad wel pas op na vier lessen, wat overeenkomt met de resultaten uit een vergelijkbaar onderzoek naar het verminderen van agressie bij jeugddelinquenten (Boendermaker & Ince, 2008) waarbij effecten pas optraden na de vijfde sessie in en reeks van tien. Voor de praktijk van het onderwijs en het ondersteunen van deze leerlingen betekent dit dat wanneer er gedurende een langere periode gericht wordt gewerkt aan het ondersteunen van de relatie met leerling X dit na een aantal lessen tot duidelijke resultaten leidt.