Aanleiding
Verkenningp
Onderzoeksvragen
Onderzoeksopzet
Gegevensverzameling
Analyse
Discussie
Presentatie & Implementatie

De onderzoekende docent LO

Waarom moet ik als leraar LO onderzoek doen en dus beschikken over onderzoeksvaardigheden?

De onderzoekscyclus

middle-reuse
1. Aanleiding
2. Verkenning
3. Onderzoeksvragen
4. Onderzoeksopzet
5. Gegevensverzameling
6. Analyse
7. Discussie
8. Presentatie & Implementatie

Welk type onderzoek ga jij doen?

Ontwerponderzoek Handelingsonderzoek Interventieonderzoek

Interventieonderzoek

Wanneer je de bruikbaarheid en effectiviteit van een bestaande aanpak, methode, instrument of strategie wilt vaststellen, dan is een interventieonderzoek vaak het meest geschikt. Een interventie is een doelbewuste ingreep om iets te verbeteren. Bij deze vorm van onderzoek ga je in de bestaande beroepspraktijk iets veranderen om vervolgens vast te stellen welke gevolgen deze ingreep heeft.  

Stel dat je wilt weten in welke mate het werken met video-feedback een bijdrage levert aan het leerproces van leerlingen bij hoogspringen. Dan kun je bijvoorbeeld twee groepen leerlingen met elkaar vergelijken. Een groep leerlingen doorloopt een lessenserie hoogspringen, waarbij gewerkt wordt met iPads waarop de leerlingen hun sprong kunnen terugzien (‘interventiegroep’). Een andere (vergelijkbare) groep leerlingen doorloopt een lessenserie hoogspringen, waarbij de leraar LO, zoals gebruikelijk, de leerlingen voorziet van feedback (‘controlegroep’). Door de leerwinst van de twee groepen vervolgens met elkaar te gaan vergelijken ben je in staat om iets te zeggen over de effectiviteit van het werken met video-feedback bij deze groepen (!). Wanneer de interventie gericht is op het verbeteren van (beweeg) gedrag, dan moet je jezelf wel goed beseffen dat dit soort leerprocessen veel tijd nodig hebben. Leerlingen die de motorische vaardigheden voor hoogspringen onvoldoende beheersen, leer je namelijk met geen enkele methode (interventie) in drie lessen goed hoogspringen. Wil je dus echt iets kunnen zeggen over de effectiviteit van een methode, instrument of strategie dan is het belangrijk dat je ervoor zorgt dat de interventieperiode lang genoeg is. Ook wil je dat de interventie- en controlegroep zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn, en dat er behalve de interventie zo min mogelijk verschillen zijn in de aanpak. Anders is het moeilijk om te weten waardoor een eventueel verschil tussen de groepen wordt veroorzaakt! 

Op OnderzoekLO.nl vind je over elke stap van de onderzoeks-cyclus verdere informatie die je kunt gebruiken bij je interventieonderzoek. En bij de stap ‘onderzoek opzetten’ vind je nog meer specifieke informatie over wat er komt kijken bij het ontwerpen van een interventieonderzoek

Interventieonderzoek

Wanneer je de bruikbaarheid en effectiviteit van een bestaande aanpak, methode, instrument of strategie wilt vaststellen, dan is een interventieonderzoek vaak het meest geschikt. Een interventie is een doelbewuste ingreep om iets te verbeteren. Bij deze vorm van onderzoek ga je in de bestaande beroepspraktijk iets veranderen om vervolgens vast te stellen welke gevolgen deze ingreep heeft.

Bij dit type onderzoek ga je zo gecontroleerd mogelijk experimenteren met jouw ideeën om te kijken wat er werkt en wat niet. Een goed voorbeeld van interventie onderzoek is te vinden in de verhaallijn van Danique. Zij is geïnspireerd geraakt bij een workshop over turnlessen in het VO. Ze vraagt zich af of technieken die worden gebruikt in het VO ook gebruikt kunnen worden in het PO. Specifiek wil ze graag weten of het gebruik van dwangstellingen tot betere leerresultaten leidt bij springen en over de kop gaan vanuit de trampoline dan wanneer deze dwangstellingen niet worden gebruikt bij leerlingen van groep 7 en groep 8. Het antwoord op deze vraag ontstaat uit een goed ontworpen vergelijking tussen een groep leerlingen die werkt met dwangstellingen en een groep leerlingen die niet werkt met dwangstellingen. Het antwoord op de onderzoeksvraag ontstaat aan het einde van het onderzoek en geeft informatie over het succes van de verandering die je hebt willen toepassen (= interventie).

In figuur 1 zie je een mogelijke opzet voor een interventieonderzoek. Zo’n onderzoek start eigenlijk altijd met een voormeting, ook wel nulmeting genoemd. Je wil namelijk weten in hoeverre de interventie- en controlegroep bij aanvang hetzelfde zijn. Afhankelijk van de duur van je interventie, kun je tussentijds een tussenmeting doen, om te kijken hoe snel er een eventueel effect optreedt. Aan het einde doe je een nameting om het effect over de gehele interventieperiode te bepalen. Wanneer je ook geïnteresseerd ben om te weten of het eventuele effect van de interventie een bepaalde tijd aanhoudt, dan kun je na een vooraf bepaalde tijd misschien nog een zogenaamde ‘retentiemeting’ doen.

Figuur 1: Mogelijke onderzoeksopzet voor een interventieonderzoek.

Om de onderzoeksvraag in een interventieonderzoek zo goed mogelijk te beantwoorden moeten de groepen wel zo veel mogelijk op elkaar lijken. Stel dat je kijkt naar het effect van bewegend leren op de concentratie van leerlingen. Dan zou het best zo kunnen zijn dat leerlingen in de onderbouw daar anders op reageren dan leerlingen in de bovenbouw. Immers, het concentratievermogen van jonge kinderen is waarschijnlijk anders dan dat van oudere kinderen. Ook zijn jonge kinderen meestal actiever van zichzelf, dan oudere. Bij het vergelijken van een interventiegroep met een controlegroep moet je in dit geval dus zorgen dat je niet een interventiegroep hebt met bovenbouwleerlingen, en een controlegroep met onderbouwleerlingen.

Ook wil je dat de ‘behandeling’ die de leerlingen krijgen, behalve de interventie zo min mogelijk van elkaar verschilt. Stel dat, in ons voorbeeld van bewegend leren, de controlegroep in de onderzoeksperiode toevallig net een paar proefwerken heeft en de interventiegroep niet. Het leren voor en maken van die proefwerken, kan best wel eens invloed hebben op de concentratie. Zo kan het gebeuren dat je wel een verschil ziet tussen je twee groepen, maar dat dit helemaal niet komt door jouw interventie!

In een interventieonderzoek wordt relatief vaak een kwantitatieve meting gedaan, omdat je het effect ergens van wilt meten. Om dan een uitspraak te kunnen doen over de grootte van dat effect, kun je die effectgrootte berekenen. Ook zijn er manieren om uit te rekenen of het gevonden verschil waarschijnlijk toeval is, of niet. Dat laatste doen onderzoekers met statistische toetsen. Dat laatste is echter iets dat we op OnderzoekLO.nl buiten beschouwing laten.

Interventieonderzoek is in mindere mate gericht op de ontwikkeling van jou als docent of jouw onderwijs. Het levert niet zozeer een nieuw product op, maar verschaft vooral kennis over de werking en het effect van bepaalde (nieuwe) methodes. Interventieonderzoek kan ook onderdeel uitmaken van ontwikkelonderzoek. Stel dat je ontevreden bent over de ontwikkeling de vaardigheden van leerlingen binnen terugslagspelen. Je begint een ontwikkelonderzoek naar een effectievere manier om dit aan te bieden. Je start vanuit de literatuur, betrekt experts en stelt een eerste ontwerp samen dat je eerst voorlegt aan collega’s en een aantal leerlingen. Op basis daarvan maak je een tweede ontwerp waar iedereen tevreden over is. Dat zou best eens effectiever kunnen zijn dan de manier waarop je het voorheen aanpakte… maar je weet dit niet zeker. Dan kan het interessant zijn om een interventieonderzoek te starten met het door jou ontwikkelde product.

De onderzoekende docent LO

Onderzoek, waarom!? Ik ben toch gewoon docent LO?

Dat klopt, en gelukkig maar, je hebt een prachtig beroep gekozen. Maar ook een complex en zeer verantwoordelijk beroep. Er wordt van jou namelijk verwacht dat je alle leerlingen op school zo goed mogelijk bewegingsonderwijs aanbiedt. Ze beter leert bewegen, leert om dat bewegen te regelen en als het even kan ook nog leert óver het bewegen. Een geweldig mooie uitdaging natuurlijk, maar ook ingewikkeld. Je loopt in je dagelijkse praktijk namelijk tegen allerlei (grote en minder grote) problemen aan: je moet allerlei keuzes maken. Als professional opgeleid in het hbo wordt er van jou verwacht dat je op een zelfstandige manier dit soort uitdagingen in je dagelijkse beroepspraktijk het hoofd kunt bieden. Om dat te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat je voortdurend bewust, weloverwogen en goed geïnformeerd handelt in deze beroepspraktijk.

Van jou als professional in het onderwijs wordt ook verwacht dat je bij jouw pedagogisch, vakinhoudelijk en vakdidactisch handelen op de hoogte bent en gebruik maakt van actuele kennis en inzichten binnen het vakgebied. Kennis en inzichten die o.a. afkomstig zijn uit of gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. Deze kennis en inzichten stellen je in staat om goed geïnformeerd en verantwoorde keuzes te maken, maar vooral ook om overbodig handelen of verkeerde keuzes te voorkomen. Hiervoor worden vaak de termen evidence based practice of evidence informed practice gebruikt. Dit betekent dat jouw handelen in de praktijk altijd gebaseerd is op betrouwbare en de best beschikbare informatie. Alleen op die manier kun je doelgericht en doeltreffend te werk gaan. Het is dus zaak dat je jouw beroepshandelen zo veel als mogelijk baseert op bewezen effectieve aanpakken.

Toch is dit minder makkelijk dan het lijkt. Want in veel gevallen kom je erachter dat er helemaal geen ‘evidence’ is om je keuzes op te baseren. Hoe weet je dan welke handelingswijze het meest effectief is? En als er voor de effectiviteit van een bepaalde aanpak geen bewijs is, wil dat natuurlijk niet meteen zeggen dat die aanpak niet werkt. Misschien is er gewoon nooit onderzoek naar gedaan.

Als beroepsbeoefenaar handel je vaak op een bepaalde manier, omdat je uit ervaring weet dat dit goed werkt. Dit noemt men ook wel practice based evidence: op de praktijk gebaseerd bewijs. Bovendien, als er wel onderzoeksgegevens zijn, zijn deze lang niet altijd generaliseerbaar. Wat werkt in een bepaald land, bij een bepaalde doelgroep, met een bepaalde leraar LO, hoeft lang niet altijd te werken voor elke andere leraar. Deze kanttekening is echter geen excuus om dan maar niét na te denken over de effectiviteit van je handelen, en om geen onderzoek te doen naar andere, mogelijk nog effectievere aanpakken. Het geeft wel aan dat het een utopie is om te denken dat het geven van een gymles volledig te baseren is op harde bewijzen aangaande effectiviteit.

 Danique werkt op basisschool de Duikelaer in Nuenen. Ze was nog niet zo lang geleden op de nascholingsdag ‘Thomas Oriëntatiedag’ die jaarlijks op Fontys Sporthogeschool in Eindhoven plaatsvindt. Daar volgde ze onder andere een workshop turnen waarin werd gewerkt met verschillende beweegarrangementen die varieerden in moeilijkheidsgraad. Ze noemden dit pistes. Ook lieten ze in deze workshop zien hoe je met zogenaamde dwangstellingen, o.a. ballonnen aan het plafond, het motorisch leerproces van leerlingen positief kon beïnvloeden. Enthousiast en vol inspiratie keerde Danique terug naar haar eigen schooltje. Ze merkte echter al snel dat de informatie die ze tijdens de workshop had gekregen over motorisch leren nog niet afdoende was. Ze had niet het gevoel dat ze op basis van deze basale kennis en inzichten haar lessen op een verantwoorde wijze kon ontwerpen en verzorgen. Met de kennis en inzichten die Danique 15 jaar geleden tijdens haar eigen ALO-opleiding omtrent motorisch leren heeft opgedaan komt ze niet ver. Sterker nog, ze heeft het gevoel dat veel van deze kennis inmiddels achterhaald is. Daarom heeft Danique eerst de tijd genomen om zich verder te verdiepen in actuele kennis en inzichten omtrent motorisch leren. Tijdens haar zoektocht naar bruikbare artikelen verbaasde ze zich overigens over het aantal superhandige en goed leesbare artikelen over motorisch leren in het vakblad Lichamelijke Opvoeding.

Inmiddels is Danique zo goed op de hoogte van de principes van motorisch leren, en wat vooral wel en niet effectief is voor het motorisch leerproces van leerlingen, dat ze volgende week vol vertrouwen van start gaat met de lessenserie trampoline springen voor haar bovenbouw leerlingen.

Danique vraagt zich in het bovenstaande voorbeeld af of ze wel voldoende weet van motorisch leren, en of ze op basis van deze kennis in staat is bewust en verantwoord te handelen in haar bewegingsonderwijs. Dit is een voorbeeld van professioneel handelen dat van iedere leraar LO wordt verwacht. Het is zaak dat je jezelf als leraar LO voortdurend afvraagt of je handelen effectief is en of het niet effectiever zou kunnen. Om deze vaardigheid te duiden wordt ook wel gesproken over ‘The Reflective Practitioner’. Het nadenken over de effectiviteit van je handelen kan zowel vooraf, tijdens (‘reflection in action’) en na afloop van je handelen (‘reflection on action’).

Bij professioneel gedrag hoort dus een onderzoekende, kritische grondhouding. Je zult je als leraar LO blijvend moeten ontwikkelen/ professionaliseren en daar hoort het doen van onderzoek bij. Daarbij gaat het niet direct om theorie gedreven, wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard is het van belang om op de hoogte te zijn van dit soort onderzoek en kennis te hebben genomen van de inzichten die dit soort onderzoek heeft opgeleverd. Maar voor het ontwikkelen van de eigen professionele praktijk gaat het meestal om praktijkgericht onderzoek. Bij praktijkgericht onderzoek worden vraagstellingen vaak ingegeven door de beroepspraktijk en draagt de kennis en inzichten opgedaan bij het doen van het onderzoek bij aan de beroepspraktijk. Het doel van deze vorm van onderzoek is vooral gericht op de ontwikkeling van het eigen professionele handelen, de ontwikkeling van vakgebied of het ontwikkelen van de organisatie waarin men werkzaam is. Het heeft in sterke mate het karakter van evaluatie en reflectie.

We kunnen verschillende vormen van onderzoek onderscheiden. Binnen deze digitale leeromgeving beperken we ons echter tot een drietal vormen van onderzoek, namelijk ontwerponderzoek, interventieonderzoek en handelingsonderzoek. Vormen van onderzoek waarmee de meeste praktijkvragen binnen het domein van de lichamelijke opvoeding beantwoord kunnen worden. Op deze website ondersteunen we je in het opzetten, uitvoeren en presenteren van deze typen onderzoek. Veel succes!