Aanleiding
Verkenningp
Onderzoeksvragen
Onderzoeksopzet
Gegevensverzameling
Analyse
Discussie
Presentatie & Implementatie

De onderzoekende docent LO

Waarom moet ik als leraar LO onderzoek doen en dus beschikken over onderzoeksvaardigheden?

De onderzoekscyclus

middle-reuse
1. Aanleiding
2. Verkenning
3. Onderzoeksvragen
4. Onderzoeksopzet
5. Gegevensverzameling
6. Analyse
7. Discussie
8. Presentatie & Implementatie

Welk type onderzoek ga jij doen?

Ontwerponderzoek Handelingsonderzoek Interventieonderzoek

Ontwerponderzoek

Wanneer een onderzoek gericht is op het ontwerpen van een product of dienst, dan wordt gesproken over een ontwerponderzoek. De output van dit type onderzoek kan dan bijvoorbeeld een nieuw leerplan doelspelen, workshop, vakwerkplan, beoordelingsinstrument of een toolbox motorisch leren zijn. Dit ontwerpproces moet echter wel op systematische wijze verlopen willen we spreken over ontwerponderzoek. Het product komt in een ontwerponderzoek tot stand via een iteratief proces (een proces van herhaling) waarbij verschillende onderzoeksfasen uit de onderzoeks-cyclus steeds opnieuw worden doorlopen (zie figuur 1). 

Ook dit onderzoek start uiteraard met een aanleiding. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat een vaksectie LO met een nieuwe didactische aanpak wil beginnen. Je moet jezelf dan eerst verdiepen in de al aanwezige kennis, inzichten en/of methoden. Je probeert er zo achter te komen aan welke eisen het product dat ontwikkeld gaat worden moet voldoen. Daarvoor moet je ook de beoogde gebruikers betrekken, in dit geval de vaksectie waar het voor is bedoeld. Dat levert uiteindelijk een duidelijke en concrete onderzoeksdoelstelling op. Per onderzoeks-cyclus stel je vervolgens onderzoeksvragen op. Die opeenvolgende cycli worden vaak steeds groter qua onderzoeksopzet. Maar je kunt dezelfde soort onderzoeksinstrumenten en -technieken gebruiken als bij de andere typen onderzoek. Tot slot is het bij een ontwerponderzoek misschien nog wel meer van belang dan bij andere typen onderzoek, dat er aandacht wordt gegeven aan het delen en implementeren van de opbrengsten. Wanneer het product of de dienst een verbetering is van de praktijk, wil je natuurlijk ook dat het gebruikt gaat worden! 

Op OnderzoekLO.nl vind je over elke stap van de onderzoeks-cyclus verdere informatie die je kunt gebruiken bij je ontwerponderzoek. En bij de stap ‘onderzoek opzetten’ vind je onder de knop ontwerponderzoek nog meer specifieke informatie over wat er komt kijken bij het ontwerpen van een ontwerponderzoek. 

Ontwerponderzoek

Een ontwerponderzoek is gericht op het ontwerpen van een product of dienst. Denk bijvoorbeeld aan een aanpak om meer bewegen op school te stimuleren, of een nieuw leerplan Bewegen en Muziek.  De opzet van een ontwerponderzoek is anders dan dat van een ‘klassiek’ interventie-onderzoek. Het is een iteratief proces (een proces van herhaling) waarbij verschillende onderzoeksfasen uit de onderzoeks-cyclus steeds opnieuw worden doorlopen (zie figuur 1). 

De uitvoeringsfase van een ontwerponderzoek kenmerkt zich door afwisselend ontwikkelen en evalueren. Nadat de onderzoeksdoelstelling en de ontwerpeisen zijn opgesteld (zie verderop), wordt er een eerste ‘prototype’-ontwerp gemaakt. Dit wordt onderzoeksmatig geëvalueerd en op basis daarvan bijgesteld tot een volgend ontwerp, dat weer wordt geëvalueerd, enz. Daarbij neemt de evaluatie in de loop van het onderzoek vaak toe in omvang (figuur 2). 

 
Figuur 2 Voorbeeld van stappen in de ontwikkel- en evaluatiefase, van onder naar boven. 

Het eerste prototype is vaak een ontwerp op hoofdlijnen, een soort ruwe schets, die bijvoorbeeld kan worden voorgelegd aan experts. Dit leidt dan tot een lijst met verbeterpunten en ontwikkelsuggesties, waarmee een tweede prototype kan worden ontwikkeld. Vervolgens worden er nog een aantal cycli van ontwikkeling en evaluatie doorlopen, waarbij bijvoorbeeld experts, leraren en leerlingen worden betrokken. Een laatste cyclus is in het ideale geval het grootschaliger testen van het (eind)product of de interventie op effectiviteit, in de context waarin het gebruikt zou moeten gaan worden (bijvoorbeeld een leerplan met meerdere klassen). Dit wordt ook wel een try-out genoemd.  

Ontwerpeisen 

Voordat je bij een ontwerponderzoek een eerste ‘prototype’ -ontwerp kunt maken, moet je achterhalen aan welke ontwerpeisen dit ontwerp moet voldoen. Er zijn verschillende soorten ontwerpeisen: functionele eisen, gebruikerseisen, randvoorwaarden en ontwerpprincipes. Deze komen voort uit de volgende analyses, die naast elkaar kunnen verlopen: 

Behoefteanalyse: beschrijven van het verschil tussen de gewenste situatie en de huidige situatie. Daarbij moet het bereiken van de gewenste situatie een duidelijke verbetering van het onderwijs opleveren. De behoefteanalyse leidt uiteindelijk tot het formuleren van: 

  1. Functionele eisen oftewel wat moet het ontwerp doen, wat moet het opleveren voor de gebruiker(s)2. Deze worden ook wel ontwerpcriteria genoemd1
  2. Gebruikseisen oftewel waar moet het in gebruik aan voldoen, bijvoorbeeld op gebied van gebruikersvriendelijkheid, begrijpelijkheid, enz. 

Contextanalyse: een analyse van de omgeving waarin het ontwerp gebruikt moet gaan worden. Hiermee wordt in kaart gebracht of de gewenste situatie haalbaar is, dit leidt tot: 

Randvoorwaarden, dit zijn eisen die niet door de ontwerper te beïnvloeden zijn en waar het ontwerp onvoorwaardelijk aan moet voldoen. Dat kunnen ‘harde’ randvoorwaarden zijn zoals tijd en geld, maar ook voorwaarden zoals ‘acceptatie door de vaksectie’ of ‘passen binnen de onderwijsvisie van de school’. 

Bronnen-analyse: door middel van het lezen van literatuur en het raadplegen van experts wordt er een theoretisch kader ontwikkeld. Daarin staat wat er al bekend is over het onderwerp, en welke aanwijzingen dat geeft voor het eerste ontwerp. Ook het bestuderen van voorbeelden waarvan bekend is dat ze effectief zijn (‘good practices’), kan tot de bronnen-analyse horen. Dit levert uiteindelijk: 

Ontwerpprincipes, dit zijn de eigenschappen waaraan je ontwerp volgens de bronnen-analyse moet voldoen om effectief te zijn. 

Tijdens het ontwerpen is het belangrijk om doorlopend te controleren of je aan de ontwerpeisen voldoet. Maar ook terugkijkend op je onderzoek moet je bepalen of tijdens het gebruik van het ontwerp (of de uitvoering van de interventie), de ontwerpeisen overeind zijn gebleven. 

Kwaliteitseisen en onderzoeksmethoden 

Tijdens een ontwerponderzoek probeer je vooral te evalueren of je ontwerp voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen. In de verschillende cycli van een ontwerponderzoek verschuift de focus van de evaluatie van kwaliteitsaspecten als relevantie, begrijpelijkheid, ontwerpfouten en ‘voldoen aan de ontwerpeisen’, naar bruikbaarheid en effectiviteit (zie tabel 1). Afhankelijk van de focus van de cyclus worden de meest passende evaluatiemethoden en onderzoeksinstrumenten gekozen (tabel 2). 

Met tabel 1 en 2 kun je in feite een onderzoeksopzet voor een ontwerponderzoek maken. Tabel 1 laat je zien waarnaar je onderzoek kunt doen, tabel 2 hoe je dit onderzoek kunt aanpakken. Bijvoorbeeld: 

  • In cyclus 2 van haar onderzoek wil Darnisha weten of de vaksectie vindt dat haar ontwerp voor een nieuw leerplan Stoeispelen logisch in elkaar zit (tabel 1: consistentie), en of ze verwachten dat het leerplan bruikbaar is voor de onderbouw van de havo (tabel 1: verwachte bruikbaarheid). Darnisha gaat dit onderzoeken door het ontwerp met de zes leden van de vaksectie te bespreken in een focusgroep-interview (tabel 2: bespreken). 
  • In cyclus 3 van zijn onderzoek wil Cody weten of zijn bijgestelde ontwerp voor een beoordelings-rubric ‘inblijf- en uitmaakspelen’ bruikbaar is in de praktijk van basisschool De Vuurvlinder (tabel 1: werkelijke bruikbaarheid). Cody gaat daarom een eerste praktijktest doen door een opname te maken van een les slagbal en vervolgens enkele leerlingen door twee vakdocenten LO te laten beoordelen met de rubric. Hij bespreekt de uitkomsten en ervaringen met elke vakdocent in een interview (tabel 2: micro-evaluatie). 

Meer weten over het opzetten van ontwerponderzoek? 

  1. Het evaluatie-matchboard van de SLO. Dit is een overzicht van de stappen die je achtereenvolgens kunt zetten in een ontwikkelonderzoek gekoppeld aan de mogelijkheden die je per stap hebt qua meetinstrumenten. Zeer handig! 
  1. Het artikel ‘Onderzoekmatig onderwijs ontwikkelen‘ van Lars Borghouts en Gwen Weeldenburg over gebruik van ontwikkelonderzoek binnen het vak LO. 

De onderzoekende docent LO

Onderzoek, waarom!? Ik ben toch gewoon docent LO?

Dat klopt, en gelukkig maar, je hebt een prachtig beroep gekozen. Maar ook een complex en zeer verantwoordelijk beroep. Er wordt van jou namelijk verwacht dat je alle leerlingen op school zo goed mogelijk bewegingsonderwijs aanbiedt. Ze beter leert bewegen, leert om dat bewegen te regelen en als het even kan ook nog leert óver het bewegen. Een geweldig mooie uitdaging natuurlijk, maar ook ingewikkeld. Je loopt in je dagelijkse praktijk namelijk tegen allerlei (grote en minder grote) problemen aan: je moet allerlei keuzes maken. Als professional opgeleid in het hbo wordt er van jou verwacht dat je op een zelfstandige manier dit soort uitdagingen in je dagelijkse beroepspraktijk het hoofd kunt bieden. Om dat te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat je voortdurend bewust, weloverwogen en goed geïnformeerd handelt in deze beroepspraktijk.

Van jou als professional in het onderwijs wordt ook verwacht dat je bij jouw pedagogisch, vakinhoudelijk en vakdidactisch handelen op de hoogte bent en gebruik maakt van actuele kennis en inzichten binnen het vakgebied. Kennis en inzichten die o.a. afkomstig zijn uit of gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. Deze kennis en inzichten stellen je in staat om goed geïnformeerd en verantwoorde keuzes te maken, maar vooral ook om overbodig handelen of verkeerde keuzes te voorkomen. Hiervoor worden vaak de termen evidence based practice of evidence informed practice gebruikt. Dit betekent dat jouw handelen in de praktijk altijd gebaseerd is op betrouwbare en de best beschikbare informatie. Alleen op die manier kun je doelgericht en doeltreffend te werk gaan. Het is dus zaak dat je jouw beroepshandelen zo veel als mogelijk baseert op bewezen effectieve aanpakken.

Toch is dit minder makkelijk dan het lijkt. Want in veel gevallen kom je erachter dat er helemaal geen ‘evidence’ is om je keuzes op te baseren. Hoe weet je dan welke handelingswijze het meest effectief is? En als er voor de effectiviteit van een bepaalde aanpak geen bewijs is, wil dat natuurlijk niet meteen zeggen dat die aanpak niet werkt. Misschien is er gewoon nooit onderzoek naar gedaan.

Als beroepsbeoefenaar handel je vaak op een bepaalde manier, omdat je uit ervaring weet dat dit goed werkt. Dit noemt men ook wel practice based evidence: op de praktijk gebaseerd bewijs. Bovendien, als er wel onderzoeksgegevens zijn, zijn deze lang niet altijd generaliseerbaar. Wat werkt in een bepaald land, bij een bepaalde doelgroep, met een bepaalde leraar LO, hoeft lang niet altijd te werken voor elke andere leraar. Deze kanttekening is echter geen excuus om dan maar niét na te denken over de effectiviteit van je handelen, en om geen onderzoek te doen naar andere, mogelijk nog effectievere aanpakken. Het geeft wel aan dat het een utopie is om te denken dat het geven van een gymles volledig te baseren is op harde bewijzen aangaande effectiviteit.

 Danique werkt op basisschool de Duikelaer in Nuenen. Ze was nog niet zo lang geleden op de nascholingsdag ‘Thomas Oriëntatiedag’ die jaarlijks op Fontys Sporthogeschool in Eindhoven plaatsvindt. Daar volgde ze onder andere een workshop turnen waarin werd gewerkt met verschillende beweegarrangementen die varieerden in moeilijkheidsgraad. Ze noemden dit pistes. Ook lieten ze in deze workshop zien hoe je met zogenaamde dwangstellingen, o.a. ballonnen aan het plafond, het motorisch leerproces van leerlingen positief kon beïnvloeden. Enthousiast en vol inspiratie keerde Danique terug naar haar eigen schooltje. Ze merkte echter al snel dat de informatie die ze tijdens de workshop had gekregen over motorisch leren nog niet afdoende was. Ze had niet het gevoel dat ze op basis van deze basale kennis en inzichten haar lessen op een verantwoorde wijze kon ontwerpen en verzorgen. Met de kennis en inzichten die Danique 15 jaar geleden tijdens haar eigen ALO-opleiding omtrent motorisch leren heeft opgedaan komt ze niet ver. Sterker nog, ze heeft het gevoel dat veel van deze kennis inmiddels achterhaald is. Daarom heeft Danique eerst de tijd genomen om zich verder te verdiepen in actuele kennis en inzichten omtrent motorisch leren. Tijdens haar zoektocht naar bruikbare artikelen verbaasde ze zich overigens over het aantal superhandige en goed leesbare artikelen over motorisch leren in het vakblad Lichamelijke Opvoeding.

Inmiddels is Danique zo goed op de hoogte van de principes van motorisch leren, en wat vooral wel en niet effectief is voor het motorisch leerproces van leerlingen, dat ze volgende week vol vertrouwen van start gaat met de lessenserie trampoline springen voor haar bovenbouw leerlingen.

Danique vraagt zich in het bovenstaande voorbeeld af of ze wel voldoende weet van motorisch leren, en of ze op basis van deze kennis in staat is bewust en verantwoord te handelen in haar bewegingsonderwijs. Dit is een voorbeeld van professioneel handelen dat van iedere leraar LO wordt verwacht. Het is zaak dat je jezelf als leraar LO voortdurend afvraagt of je handelen effectief is en of het niet effectiever zou kunnen. Om deze vaardigheid te duiden wordt ook wel gesproken over ‘The Reflective Practitioner’. Het nadenken over de effectiviteit van je handelen kan zowel vooraf, tijdens (‘reflection in action’) en na afloop van je handelen (‘reflection on action’).

Bij professioneel gedrag hoort dus een onderzoekende, kritische grondhouding. Je zult je als leraar LO blijvend moeten ontwikkelen/ professionaliseren en daar hoort het doen van onderzoek bij. Daarbij gaat het niet direct om theorie gedreven, wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard is het van belang om op de hoogte te zijn van dit soort onderzoek en kennis te hebben genomen van de inzichten die dit soort onderzoek heeft opgeleverd. Maar voor het ontwikkelen van de eigen professionele praktijk gaat het meestal om praktijkgericht onderzoek. Bij praktijkgericht onderzoek worden vraagstellingen vaak ingegeven door de beroepspraktijk en draagt de kennis en inzichten opgedaan bij het doen van het onderzoek bij aan de beroepspraktijk. Het doel van deze vorm van onderzoek is vooral gericht op de ontwikkeling van het eigen professionele handelen, de ontwikkeling van vakgebied of het ontwikkelen van de organisatie waarin men werkzaam is. Het heeft in sterke mate het karakter van evaluatie en reflectie.

We kunnen verschillende vormen van onderzoek onderscheiden. Binnen deze digitale leeromgeving beperken we ons echter tot een drietal vormen van onderzoek, namelijk ontwerponderzoek, interventieonderzoek en handelingsonderzoek. Vormen van onderzoek waarmee de meeste praktijkvragen binnen het domein van de lichamelijke opvoeding beantwoord kunnen worden. Op deze website ondersteunen we je in het opzetten, uitvoeren en presenteren van deze typen onderzoek. Veel succes!