Aanleiding
Verkenningp
Onderzoeksvragen
Onderzoeksopzet
Gegevensverzameling
Analyse
Discussie
Presentatie & Implementatie

De onderzoekende docent LO

Waarom moet ik als leraar LO onderzoek doen en dus beschikken over onderzoeksvaardigheden?

De onderzoekscyclus

middle-reuse
1. Aanleiding
2. Verkenning
3. Onderzoeksvragen
4. Onderzoeksopzet
5. Gegevensverzameling
6. Analyse
7. Discussie
8. Presentatie & Implementatie

Welk type onderzoek ga jij doen?

Ontwerponderzoek Handelingsonderzoek Interventieonderzoek

Onderzoeksvraag bepalen

De aanleiding voor je onderzoek komt voort uit een onderwijsprobleem, -uitdaging of -wens. Door het verkennen van het onderwerp van je praktijkonderzoek, vorm je jezelf vervolgens een beeld van een mogelijke oplossingsrichting oftewel de interventie die je kunt doen. Om hiervan voor jezelf en andere betrokkenen een scherper beeld te krijgen, kan het helpen om een zogenaamde ontwerpstelling te formuleren. Een ontwerpstelling is een logische redenering over een ontwerp (interventie) en waarom deze zou moeten werken. Deze ontwerpstellingen volgen de CIMO-logica, een afkorting die staat voor Context, Interventie, Mechanisme, Outcome (uitkomst). In de tabel hieronder staat dit uitgelegd.

Een samenvattende ontwerpstelling van het voorbeeld zou dan kunnen zijn:

Op basisschool X, waar door veel leerlingen weinig bewogen wordt in de pauze (C), worden op het schoolplein zones aangelegd en spelmaterialen ter beschikking gesteld (I), waardoor er meer ruimte en mogelijkheid is voor iedereen om actief te zijn (M), met als gevolg een toename in de hoeveelheid activiteit op het schoolplein (O).

Om te beginnen moet de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn met onderzoek dat realistisch gezien door jou kan worden uitgevoerd. Als je een onderzoeksvraag stelt die alleen te beantwoorden is met behulp van dure apparatuur (die je niet hebt) of met een groep van 1000 leerlingen (die je niet hebt), dan moet je je vraag veranderen of beperken. Ten tweede moet de vraag specifiek genoeg zijn. Met andere woorden, er mag niets vaag aan zijn. Het is daarom van belang dat alle belangrijke termen die in de onderzoeksvraag gebruikt worden, ergens worden gedefinieerd. Vaak komen deze deze termen aan bod in je theoretisch kader (bijvoorbeeld de inleiding van een onderzoeksverslag) of kun je ze terugvinden in de methoden-sectie wanneer wordt uitgelegd hoe één-en-ander wordt gemeten. Het omzetten van algemene of abstracte termen in iets meetbaars, noemen we ook wel operationaliseren.

Operationalisatie is een essentieel onderdeel van het opstellen van een onderzoeksvraag. Het betekent dat je de termen uit je onderzoeksvraag (of vragen) die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, uit gaat werken in iets meetbaars. Het zijn de termen waarover een onderzoeksbegeleider de vraag kan stellen: ‘Wat bedoel je eigenlijk precies met …?’.

Wat je in ieder geval moet operationaliseren is de afhankelijke variabele. Dat is een woord dat je wel vaker tegen zult komen in onderzoeksliteratuur. Een variabele is iets meetbaars dat van grootte kan veranderen (dat variabel is dus). De afhankelijke variabele noemen we ook wel de uitkomstmaat van je onderzoek. In een onderzoek heb je vaak ook een of meer onafhankelijke variabelen. Dat zijn variabelen die de uitkomst beïnvloeden, en die het eventuele effect of verschil veroorzaken.

Afhankelijke en onafhankelijke variabele

Wanneer je onderzoek zou doen naar het verschil in beenspierkracht tussen jongens en meisjes, zou beenspierkracht de afhankelijke variabele zijn, en geslacht de onafhankelijke. Wanneer je onderzoek doet naar de vraag of gymlessen overgewicht kunnen verminderen, is overgewicht de afhankelijke variabele, en de gymles de onafhankelijke. Dit geeft aan dat je de onafhankelijke variabele soms ook zult moeten operationaliseren (wat voor gymlessen doe je precies om overgewicht terug te dringen), maar soms is dit niet nodig (iedereen snapt wat jongens en meisjes zijn, tenzij je in een nachtclub in Thailand onderzoek doet).

Normaal gesproken neem je altijd je onafhankelijk en afhankelijke variabele op in je onderzoeksvraag. Niet bij alle soorten onderzoek is er echter sprake van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Bij beschrijvend of evaluerend onderzoek wil je de bestaande situatie niet beïnvloeden maar, de naam zegt het al, beschrijven of evalueren (wat is de situatie op dit moment?). Een voorbeeld van zo’n onderzoeksvraag is: hoe ervaren leerlingen op het Sondervanck College de lessen bewegen op muziek?

Ook bij ontwerponderzoek, waarbij het voornaamste doel het ontwerp of de ontwikkeling van een product is, kun je niet spreken van een afhankelijke en een onafhankelijke variabele. Een voorbeeld van zo’n onderzoeksvraag is: waar moet het buitenschools sportaanbod voor basisschool de Kempel voldoen om tegemoet te komen aan de wensen en voorkeuren van de kinderen die in hun vrije tijd niet of nauwelijks aan sport doen.

Kijk maar eens in de voorbeeldvragen of je kunt aangeven wat de afhankelijke variabele en onafhankelijke variabele is, en van welke andere begrippen jij denkt dat het belangrijk is dat deze worden gedefinieerd of geoperationaliseerd.

Let op: er staan ook typen onderzoeksvragen bij, zoals bij verklarende onderzoeksvragen, waar geen sprake is van een afhankelijke en onafhankelijke variabele!

Je ziet als het goed is in de voorbeeldvragen dat de woordkeuze van je onderzoeksvraag heel belangrijk is. En ook dat je over heel wat termen de vraag kunt stellen: ‘Wat bedoel je eigenlijk precies met …? Dat geeft aan hoe belangrijk het is om die termen goed te definiëren c.q. operationaliseren, voordat je kunt starten met de opzet van je onderzoek!

Aansluiting met het probleem bewaken

Het opstellen van onderzoeksvragen is dus een heel proces, en kost meer tijd dan je misschien zou denken. Een goede onderzoeksvraag geeft echter wel zo veel richting aan je onderzoek, en de opzet ervan, dat die tijd zich uiteindelijk wel weer terugverdiend. En voor de kwaliteit van je onderzoek is de kwaliteit van de onderzoeksvraag zeer bepalend.

Een risico van het langdurige proces van het opstellen van onderzoeksvragen, kan zijn dat je je zo verliest in het afbakenen, definiëren en operationaliseren van je onderzoeksvraag (en het lezen van literatuur eromheen), dat je bijna je oorspronkelijke aanleiding of probleem uit het oog verliest. Als we kijken naar het voorbeeld van Youssef, dan wil hij naar aanleiding van reacties van leerlingen en ouders graag op een andere, eerlijkere en transparantere manier beoordelen. Stel nu dat Youssef bij het lezen van allerlei informatie over beoordelen, iets leest over de relatie tussen beoordelen en leerlingmotivatie, waaruit blijkt dat je met bepaalde manieren van beoordelen de leerlingen demotiveert, en met andere manieren juist motiveert. Youssef raakt zo enthousiast, dat hij zich hierin verder verdiept, en uiteindelijk uitkomt bij de vraag: ‘ Is formatieve beoordeling van invloed op de zelf-waargenomen competentie, motivatie en toets-angst bij leerlingen in de lessen bewegingsonderwijs?’ Een interessante, en best goed opgestelde onderzoeksvraag. Maar stel dat hij deze met een onderzoek weet te beantwoorden, wordt daarvan de beoordeling van LO op school dan eerlijker en transparanter? Want dat was tenslotte het doel…

Als je een onderzoek doet in het kader van je opleiding, bijvoorbeeld om af te studeren, dan is het niet altijd erg wanneer je door je het verdiepen in de stof, en opstellen van de concrete onderzoeksvragen, afwijkt van je oorspronkelijke probleem. Maar wanneer je door je onderzoek daadwerkelijk wilt bijdragen aan de oplossing van een praktijkprobleem, dan moet je zorgen dat je de aansluiting van je onderzoeksvragen bij de oorspronkelijke aanleiding blijft bewaken.

Voorbeelden van onderzoeksvragen

Draagvlak verkennen / creëren

Download hier het format ‘Draagvlak verkennen en creëren’ Zie onder voor een uitgewerkt voorbeeld

De meeste praktijkvragen komen direct vanuit jouw eigen beroepspraktijk. Vragen die betrekking hebben op jouw pedagogisch, vakinhoudelijk en/of vakdidactisch handelen binnen de les LO. Bijvoorbeeld: ‘Hoe kan ik de betrokkenheid van mijn leerlingen uit vmbo 3 vergroten?’. Praktijkvragen kunnen zich ook richten op de gehele vakgroep LO op jouw school. Bijvoorbeeld: ‘Hoe kunnen wij het motorische leerproces van onze leerlingen ondersteunen met behulp van een Ipad?’. Of zelfs praktijkvragen die het niveau van de les LO ontstijgen en zich meer op het niveau van de school afspelen. Bijvoorbeeld: ‘Hoe kunnen wij leerlingen ook tijdens de pauzes stimuleren om te bewegen’ of  ‘Hoe kunnen wij sportverenigingen in de buurt betrekken bij het bewegingsonderwijs op onze school?’. In een enkel geval zal de praktijkvraag op een ‘hoger niveau’ liggen en je eigen gymzaal ontstijgen, zoals ‘Wat is de meest efficiënte en duurzame manier van professionalisering van leraren?’ is een praktijkvraag die betrekking heeft op de complete beroepsgroep van leraren LO. Dit soort vragen zal je als bachelor student waarschijnlijk niet snel stellen, maar stel dat je de master Sport- en Bewegingsonderwijs gaat volgen, dan zou dat wel zomaar een insteek kunnen zijn.

Ongeacht op welk niveau jouw praktijkvraag zich richt, is het verstandig om in deze fase helder te krijgen welke personen of groepen een rol spelen bij jouw praktijkvraag. Je zult het onderzoek immers niet helemaal alleen kunnen uitvoeren. Ga daarom na van wie of wat je afhankelijk bent in de zoektocht naar het antwoord op je praktijkvraag. Stel dat blijkt dat je bij het beantwoorden van bijvoorbeeld de praktijkvraag omtrent het stimuleren van bewegen tijdens de pauzes je als leraar LO geen enkele invloed kunt uitoefenen op wat er in de pauzes gebeurt, omdat de conciërges het op die momenten volledig voor het zeggen hebben en ze niet willen luisteren naar zo’n ‘sportstudentje die het allemaal beter weet….’, dan is het de vraag of je daar wel aan moet beginnen. Er is dan geen of weinig draagvlak en de kans is groot dat je vastloopt tijdens je onderzoek. Je kunt dan op zoek gaan naar een andere praktijkvraag, maar je zou ook een poging kunnen doen om juist draagvlak te creëren onder de conciërges. Wellicht kun je hen laten inzien wat de meerwaarde is van je praktijkvraag en hen enthousiasmeren om jou de ruimte te geven voor je onderzoek. Een goede fles wijn doet vaak al wonderen….

Verken in deze fase van je onderzoek dus in hoeverre er draagvlak aanwezig is en probeer daar waar nodig draagvlak te creëren.

1. Wie of wat spelen een rol bij het beantwoorden van mijn praktijkvraag?

2. Welke kansen en belemmeringen voorzie ik in mijn zoektocht?

3. Hoe groot is het draagvlak voor het beantwoorden van mijn praktijkvraag?

4. Wat kan ik doen om draagvlak te creëren of te vergroten?

Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld van de verkenning van Danique.

1. Wie of wat spelen een rol bij het beantwoorden van mijn praktijkvraag?

Naar aanleiding van de workshop turnen op de Thomas Oriëntatiedag ben ik (Danique) erg nieuwsgierig geworden naar de toepasbaarheid en effectiviteit van een aantal principes van motorische leren binnen mijn lessen LO op de basisschool ‘De Duikelaer’. In de zoektocht naar het antwoord op mijn praktijkvraag ben ik in principe van niemand afhankelijk. Ik moet er alleen voor zorgen dat ik voldoende tijd reserveer om me serieus verder te gaan verdiepen in de motorische leertheorieën en de tools die ik tijdens de workshop heb meegekregen te vertalen naar mijn doelgroep. Daarnaast moet ik gaan bepalen bij welke leerlingen ik het e.e.a. ga toepassen. Het zou wel handig zijn als ik Rob, mijn stagiaire voor dit schooljaar, ga betrekken in mijn zoektocht. Ik zal hem eens vragen.

2. Welke kansen en belemmeringen voorzie ik in mijn zoektocht?

Ik voorzie op dit moment geen belemmeringen. Ik besef dat ik een investering zal moeten maken in mijn eigen tijd, maar heb dit er graag voor over. Door mijn stagiair Rob te betrekken in deze zoektocht, kunnen we wellicht een aantal zaken samen oppakken en taken verdelen. De inzichten die ik opdoe tijdens de zoektocht naar antwoorden op mijn praktijkvraag kan ik waarschijnlijk ook gaan toepassen bij andere beweegactiviteiten dan turnen. Het gehele bewegingsonderwijs op mijn basisschool kan ik daarmee mogelijk een kwaliteitsimpuls geven. Ik ben zelf ook wel weer toe aan een nieuwe inhoudelijke uitdaging. Ik doe al te lang hetzelfde, waarbij ik te weinig op zoek ga naar nog betere/ effectievere aanpakken.

3. Hoe groot is het draagvlak voor het beantwoorden van mijn praktijkvraag?

Ik vind het zelf enorm belangrijk dat ik mijn leerlingen zo goed mogelijk leer bewegen. Dat mijn leerlingen veelvuldig succesvolle ervaringen op kunnen doen en daarmee gemotiveerd blijven of worden voor bewegen en sport. Als ik dus aanpassingen in mijn bewegingsonderwijs kan maken die meer of beter bijdragen aan deze doelen, dan is me daar alles aan gelegen. Dat ik daarvoor een paar avonden per week wat extra werk heb, vind ik niet erg.

Mijn directeur heeft veel vertrouwen in mij en geeft mij alle vrijheid en steun om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs op onze basisschool te verbeteren. Zij zal mijn initiatief alleen maar toejuichen.

Ik heb Rob inmiddels gesproken en hij is ook erg enthousiast om samen met mij te kijken naar de toepassingsmogelijkheden van motorische leerprincipes binnen de turnactiviteiten op onze basisschool.

4. Wat kan ik doen om draagvlak te creëren of te vergroten?

In principe is dit niet echt nodig. Maar om de groepsleerkrachten en de ouders op de hoogte te houden van mijn onderzoek, ga ik de komende tijd structureel een kort verslagje laten opnemen in onze schoolkrant. Daarmee laat ik dan meteen zien dat we ons vakgebied serieus nemen en dat we voortdurend werken aan het verbeteren van de kwaliteit van ons onderwijs.

Een praktijkvraag herkennen en formuleren

Download hier het format ‘Een praktijkvraag herkennen en formuleren’ Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld

In de beroepspraktijk ben je als docent LO eigenlijk voortdurend bezig met het reageren op uitdagingen in jouw onderwijspraktijk. Vaak heb je de neiging om deze uitdagingen, op basis van parate kennis en ervaring, direct op te lossen. Bij sommige, meer complexe, uitdagingen en wanneer je in jouw beroepspraktijk telkens geconfronteerd wordt met eenzelfde probleem of situatie, dan voldoet alleen het handelen vanuit ervaring vaak niet meer. Om een bevredigende oplossing te vinden is het dan raadzaam om hier wat langer bij stil te staan en op een meer systematische manier op zoek te gaan naar een passende en daarmee duurzame oplossing.

Om de praktijkvraag goed te kunnen formuleren is het verstandig om een analyse (feitelijke beschrijving) te maken van wat precies het probleem/uitdaging is. Breng daarom de volgende zaken voor jezelf in kaart:

  1. Wat is het probleem/uitdaging?
  2. Voor wie is het een probleem/uitdaging?
  3. Waar en wanneer speelt het probleem/uitdaging zich af?
  4. Waarom is het een probleem/uitdaging en wat zijn de gevolgen als je er niets mee doet?
  5. Wat zijn mogelijke oorzaken van het probleem/uitdaging?

Een veelgemaakte misstap bij onderwijsprofessionals is hierbij om te snel oplossingsgericht te gaan handelen. Stel bijvoorbeeld dat een groep leerlingen in een bepaalde klas elke week weer slecht oplet en weinig inzet toont. Dan is het verleidelijk om hierbij een vraag te stellen als ‘vanuit welke aanpassingen in de les kan ik ervoor zorgen dat mijn leerlingen meer inzet en motivatie tonen’? Maar wanneer je deze vraag goed leest dan zie je dat de oplossing eigenlijk al is bedacht: de les moet aangepast worden. Terwijl het nog maar de vraag is of hier de oorzaak wel ligt. Misschien is de les wel onhandig geroosterd, als laatste uur na een hele lange dag school, weet jij veel. Maar je wilt in een praktijkonderzoek nu juist niet een van tevoren bedacht antwoord op een probleem onderzoeken, je wil daarentegen op systematische wijze onderzoeken wat de diepere oorzaak van het probleem is, om zo uiteindelijk bij een oplossing uit te komen. Soms zul je jezelf ook kunnen afvragen of er nu eigenlijk wel een probleem (en dus een aanleiding) is.

Het is nu ook al goed om na te denken over de ethische aspecten rondom jouw onderzoek. Lees hier waar je in dit stadium van je onderzoek al op kunt letten.

Hieronder vind je aan de hand van bovenstaande hulpvragen een uitgewerkt voorbeeld van Youssef

1. Wat is het probleem/uitdaging?

Binnen mijn school moet ik (Youssef) periodiek cijfers aanleveren voor het rapport. Daarom laat ik de leerlingen iedere vier weken een beweegonderdeel afsluiten ‘voor punt’. Dit levert mij iedere keer weer discussie op met een aantal leerlingen. Deze leerlingen willen namelijk weten hoe ik tot dit cijfer ben gekomen. De leerlingen vragen bijvoorbeeld: ‘Ik doe toch super goed mijn best meester? Waarom krijg ik dan maar een 6 van u?’; ‘Ja hoor, Menno loopt heel de les te klieren en krijgt toch een 8 van u. Hoe kan dat?’; ‘Ik ben maar 1.55 m en moet voor een voldoende net zo hoog springen als Freek die 1.80 meter is. Dat is toch niet eerlijk meneer?’ of ‘Vorig jaar kreeg ik nog een 8.5 van mevrouw Adank en nu een 6. Hoe kan dat dan?’.

Deze discussies leveren mij iedere keer weer een vervelend gevoel op. Ik merk dat ik het lastig vind om mij goed te kunnen verantwoorden. Niet alleen naar leerlingen, maar ook naar ouders die op ouderavonden kritische vragen aan mij stellen. Vaak weet ik eigenlijk zelf ook niet precies hoe mijn beoordeling tot stand komt en lijken de verschillen met de beoordelingen van mijn vakcollega’s erg groot. Daarnaast zie ik leerlingen zelden met een goed gevoel uit het gesprek vertrekken en lijken ze steeds weer een beetje plezier in de gymlessen te verliezen.

2. Voor wie is het een probleem/uitdaging?

Het is voor zowel mij als leraar LO als mijn leerlingen een probleem. Maar het probleem speelt ook bij mijn collega’s uit de vakgroep LO. Als vakgroep LO moeten we ons kunnen verantwoorden naar leerlingen, collega’s van andere vakgroepen, het schoolmanagement en naar ouders. En daar lijken we allemaal moeite mee te hebben. Het onderwerp raakt dus meerdere partijen.

3. Waar en wanneer speelt het probleem/uitdaging zich af?

Eigenlijk speelt het probleem zich voortdurend af. De leerlingen willen gedurende de lessenserie al weten wat ze aan het einde precies moeten doen of laten zien voor een voldoende of goede beoordeling. Na afloop van de lessenserie, tijdens de communicatie van de beoordelingen, ontstaat met name veel ruis. Voor veel leerlingen lijkt de beoordeling niet aan te sluiten bij hun verwachtingen en ogen sommige leerlingen boos, teleurgesteld of zelfs verdrieting. Daarnaast heb ik tijdens ouderavonden moeite om mij te verantwoorden naar ouders. Uit gesprekken met mijn vakcollega’s LO lijken ook zij met vergelijkbare problemen/ uitdagingen te kampen.

4. Waarom is het een probleem/uitdaging en wat zijn de gevolgen als je er niets mee doet?

Het is een probleem, omdat het steeds weer onwenselijke situaties oplevert. Voor zowel de leraren als de leerlingen. Ik wil het liefste mijn leerlingen enthousiasmeren voor bewegen en sport en dit lijk ik met mijn beoordelingspraktijk niet te doen. Sterker nog, ik lijk sommige leerlingen het plezier zelfs te ontnemen. Het lijkt dus erg belangrijk dat ik mijn leerlingen bij aanvang van, en gedurende het leerproces goed informeer over wat ik van hen verwacht. Mijn leerlingen moeten precies weten waar ze aan toe zijn, zodat mijn beoordelingen niet meer als een verrassing komen. Daarnaast moet ik niet alleen bij het ontwerpen van leerinhoud rekening houden met de grote verschillen tussen leerlingen, maar ook bij mijn beoordelingen. Leerlingen vinden het oneerlijk (en ik denk terecht) dat ze ondanks bijvoorbeeld de verschillen in kracht en lengte aan dezelfde eisen moeten voldoen.

Aangezien de leerlingen ieder schooljaar van een andere gymleraar les kunnen krijgen is het belangrijk dat we als vakgroep LO veel meer op een lijn komen te zitten. Als we dit niet voor elkaar krijgen dan blijven de leerlingen ‘zeuren’ over de grote verschillen tussen leraren. We ondermijnen daarmee voor een deel elkaars deskundigheid.

Daarnaast is het belangrijk dat we ons als individuele leraar LO en vakgroep LO niet alleen goed kunnen verantwoorden naar leerlingen, maar ook naar andere professionals binnen de school en ouders.

5. Wat zijn mogelijke oorzaken van het probleem/uitdaging?

Een mogelijke oorzaak kan zijn dat ik de leerlingen bij aanvang van het leerproces en gedurende het leerproces niet goed informeer over wat ik precies van hen verwacht. Ik geef vaak ongeveer wel aan waar ik de leerlingen op beoordeel, maar dit is niet erg concreet. Daarnaast heb ik niet duidelijk en/of inzichtelijk gemaakt wanneer een leerling bijvoorbeeld een 5, 6, 7 of een 10 scoort.

Het aantal beoordelingen (en dus beoordelingslessen) binnen het vakgebied LO bij ons op school is enorm. Om de drie á vier lessen geef ik mijn leerlingen een beoordeling. Dus iedere keer leidt dit weer tot discussie en onvrede. De leerlingen lijken daardoor ook meer gefocust te zijn op het krijgen van een cijfer in plaats van bezig te zijn met progressie in het eigen leerproces.

Binnen de vakgroep LO hebben we geen eenduidig beeld. Ieder collega LO lijkt nu op zijn eigen manier tot een beoordeling te komen. De beoordeling is daarmee erg subjectief. De ene collega vindt bij de beoordeling andere dingen belangrijker, dan de andere collega. Hierdoor ontstaan grote verschillen tussen de leraren LO, waardoor er bij de leerlingen over de verschillende leerjaren veel verwarring ontstaat.

1. Aanleiding

Algemene Introductie

Als leraar Lichamelijke Opvoeding (LO) ben je dagelijks bezig om leerlingen vanuit een pedagogisch perspectief beter te leren bewegen en enthousiast te maken voor deelname aan beweeg- en sportsituaties binnen en buiten de school, nu en later. Een grote verantwoordelijkheid binnen een prachtig, maar zeker niet eenvoudig beroep. Denk alleen al eens aan de diversiteit in de gemiddelde klas, wat het lesgeven erg complex kan maken Voortdurend ben je als leraar LO op zoek naar de match tussen de mogelijkheden en behoeften van je leerlingen én de leerdoelen die je met je bewegingsonderwijs voor ogen hebt.

In de zoektocht naar deze match loop je in de dagelijkse LO praktijk voortdurend tegen allerlei vragen aan: ‘Hoe kan ik de betrokkenheid van mijn leerlingen uit vmbo 3 in mijn les LO vergroten?’‘Hoe kan ik de cijfers die ik bij LO geef beter verantwoorden naar mijn leerlingen en ouders?’; ‘Hoe kan ik het motorische leerproces van mijn leerlingen tijdens turnactiviteiten nog beter ondersteunen?’; ‘Hoe kan ik in mijn lessen nog beter tegemoet komen aan de grote verschillen in de beweegniveaus tussen de leerlingen?’; ‘Hoe kan ik mijn leerling Steven die een bepaalde vorm van autisme heeft beter helpen in mijn les?; ‘Hoe kan ik het pestgedrag gedurende mijn les in havo/vwo 2 stoppen?’; ‘Hoe kan ik sportverenigingen in de buurt betrekken bij het bewegingsonderwijs op mijn school’; ‘Hoe kan ik in mijn les de samenwerking tussen leerlingen vergroten?’; ‘Hoe kan ik leerlingen ook tijdens de pauzes stimuleren om te bewegen’. Allemaal vragen die direct uit de praktijk van de LO komen en die je wellicht graag beantwoordt of opgelost zou willen zien. Om antwoord te krijgen op deze praktijkvragen moet je op onderzoek uitgaan. Deze praktijkvragen vormen in essentie de aanleiding, de reden en legitimering om onderzoeksmatig aan de slag te gaan.

[leesmeer]Zoals je ziet kunnen deze praktijkvragen verschillend van aard zijn. Sommige vragen hebben betrekking op een wens of ambitie waar je iets mee wilt (b.v. ‘Hoe kan ik in mijn lessen nog beter tegemoetkomen aan de grote verschillen in de beweegniveaus tussen de leerlingen?). Andere vragen komen voort uit een kwestie die je ervaart als probleem en waar je iets mee moet (b.v. ‘Hoe kan ik het pestgedrag gedurende mijn les in havo/vwo 2 stoppen?). 

Bij deze praktijkvragen is het interessant om na te gaan of jij de enige bent die antwoord zoekt op een betreffende praktijkvraag, of dat deze vraag ook betekenisvol is voor jouw (vak)collega’s. Het verkennen en indien noodzakelijk creëren van draagvlak maakt het mogelijk om de krachten te bundelen en samen op zoek te gaan naar een gedegen antwoord op de betreffende praktijkvraag die in jouw of jullie beroepspraktijk leeft.

Leraren LO houden doorgaans van actie en van snelheid. Niks mis mee natuurlijk. Maar je bent als leraar LO misschien ook geneigd om te snel, op basis van je onderbuikgevoelens (intuïtie) en praktijkervaring, in actie te komen en oplossingen aan te dragen of toe te passen zonder daar eerst goed over te hebben nagedacht. De werkelijkheid is vaak complexer dan deze op het eerste gezicht lijkt. Vaak zijn er meerdere opties en is het aan jou om de beste hieruit te kiezen. Maar dat kost wel even wat tijd. Het gevaar van te snel in de actiestand schieten is dat je onvoldoende inzicht krijgt in de kern van de betreffende kwestie, niet of onvoldoende gebruik maakt van bestaande inzichten of van aanpakken, en uiteindelijk kiest voor oplossingen die weinig duurzaam blijken te zijn en dus situaties op de lange termijn helemaal niet verbeteren.

Daarom is het verstandig om de zoektocht naar het antwoord op je praktijkvraag te structureren, meer systematisch te werk te gaan en gebruik te maken van een onderzoeksmatige aanpak, zodat helder is wat je wilt bereiken met je zoektocht en op welke manier je dit gaat aanpakken.

Een mindmap maken

Een kaart van je gedachten. Dat is de letterlijke vertaling van een ‘mind map’. Je gaat jouw eigen hersenspinsels over je onderwerp van onderzoek in kaart proberen te brengen en ordenen. Een mindmap biedt zo een mooi startpunt om na te denken over alles wat er met jouw onderwerp van onderzoek te maken zou kunnen hebben en hoe deze aspecten onderling (mogelijk) met elkaar samenhagen. Maar hoe pak je dat nu aan? Waar begin je? Hoe werk je het verder uit? En als die mindmap dan af is, wat doe je er dan mee?

In de tutorial hieronder leer je wat een mindmap is, hoe je deze maakt en hoe je ‘m gebruikt voor het verder vormgeven van je onderzoek.

Mindmaps kun je op verschillende manieren samenstellen. Het meest eenvoudig is waarschijnlijk nog steeds met een ‘good old’ pen en een stuk papier. Je kunt er eventueel een foto van maken wanneer ‘ie klaar is. Je kunt echter ook software gebruiken voor het maken van een mindmap. Nadeel is vaak dat je ervoor moet betalen (en dat wil je niet), maar er zijn ook gratis alternatieven. Enkele voorbeelden hiervan zijn: