Een van de doelen van de LO is om kinderen voldoende te laten bewegen. Dus wanneer je een onderzoek doet dat er bijvoorbeeld op gericht is de fysieke activiteit van kinderen te verhogen, of in kaart te brengen, dan is het belangrijk om die hoeveelheid beweging ook te kwantificeren. Er zijn verschillende manieren om fysieke activiteit te meten, en allemaal hebben ze zo hun voor en nadelen.
Versnellingsmeters
Er zijn allerlei beweegmeters op de markt, van heel goedkope gericht op consumenten, tot zeer dure voor wetenschappelijk onderzoek. Veruit de meerderheid maakt gebruik van versnellingsmeters (accelerometers) die een beweging kunnen waarnemen en omzetten in een electronisch signaal. Net zoals je smartphone kan waarnemen dat je hem van ‘rechtop’ naar ‘liggend’ draait. Sterker nog, ook dat gebeurt op basis van versnellingsmeters. Er zijn dan ook smartphone-apps die je telefoon veranderen in een beweegmeter. Ook zijn er veel sporthorloges die zijn uitgerust met deze meters, en op basis daarvan (en eventueel je hartslag) bijvoorbeeld proberen je energieverbruik te berekenen. De betere apparaatjes meten versnellingen rondom drie assen (omhoog/omlaag, voor/achter, en links/rechts). Ze meten dus niet de snelheid van beweging, maar alleen veranderingen in snelheid: versnellingen (of vertragingen) dus. Door deze signalen slim te verwerken, komt er vervolgens een maat uit voor de hoeveelheid beweging, meestal in zogenaamde ‘counts’. Nadeel is dat elke fabrikant die counts anders berekent, en dat het geen gemakkelijk te begrijpen maat is, zoals energieverbuik. Dat betekent dat je eigenlijk alleen metingen met dezelfde versnellingsopnemers rechtstreeks met elkaar kunt vergelijken.
Een ander nadeel is dat versnellingsopnemers lopen met hoge snelheid vaak onderschatten, qua hoeveelheid activiteit, en dat een activiteit als fietsen er meestal niet goed mee kan worden geregistreerd. Je kunt er dus wel objectief mee meten, maar je moet je ervan bewust zijn dat niet alle vormen van bewegen even goed worden opgepikt.
Ook maakt het behoorlijk veel uit met welke frequentie het apparaatje meet, over hoeveel seconden (of minuten) de gegevens worden gemiddeld, en op welke plek op het lichaam het precies gedragen wordt. Kortom, wanneer je gebruik maakt van deze methode dan is het verstandig er een expert bij te halen.
Voordelen:
- Accurate manier om fysieke activiteit te meten (zeker met 3-assige versnellingsmeters)
- Klein, licht en makkelijk te dragen
Nadelen:
- Versnellingsmeters voor wetenschappelijke doeleinden zijn relatief duur en lastig in gebruik
- Resultaten vanuit verschillende typen versnellingsmeters zijn niet goed te vergelijken.
- Onderschatting bij bewegen met hoge snelheid, fietsen wordt niet goed geregistreerd.
Stappentellers
Stappentellers kun je los kopen, maar zijn ook te installeren op je telefoon. De Engelse term is pedometer (met de klemtoon op “do” en niet op “pe”, grapjas). Een goede stappenteller(app) kan vrij nauwkeurig het aantal stappen meten dat je zet, meestal per dag. Al het andere dat een stappenteller rapporteert aan gegevens, is vaak minder betrouwbaar. Zo is het aantal gelopen kilometers natuurlijk erg afhankelijk van de paslengte (en die varieert). Laat staan dat een stappenteller iets kan zeggen over de hoeveelheid calorieën die je hebt verbruikt. Gebruik een stappenteller dus waarvoor deze bedoeld is: het aantal stappen. Stel dat je een interventie onderzoekt met als doel om kinderen meer (naar school) te laten wandelen, dan is een voor- en nameting met een stappenteller helemaal niet zo gek. Probeer echter ook hier wel eerst te achterhalen hoe betrouwbaar de meting is, en waar je de stappenteller of telefoon moet dragen voor het beste resultaat.
Voordelen:
- Goedkoop, makkelijk te verkrijgen
- Klein, licht en makkelijk te dragen
- Geschikt voor globaal inzicht in de hoeveelheid beweging op een dag.
Nadelen:
- Geen nauwkeurige meting van fysieke activiteit (energieverbruik)
Zelfrapportage
Zelfrapportage van de hoeveelheid bewegen kan met vragenlijsten of logboeken.
In een logboek noteer je bijvoorbeeld elk half uur wat je aan beweging hebt gedaan. Je begrijpt dat dit nogal ingrijpend is, en dat je moet zorgen dat je dit niet vergeet (bijvoorbeeld door een alarm in te stellen). Ook is er een risico dat je door het invullen van een logboek, je jezelf zo bewust wordt van je fysieke activiteit, dat je vanzelf meer gaat bewegen. Logboeken worden dan ook niet heel veel toegepast. Ze kunnen echter wel geschikt zijn om te weten op welke momenten of in welke omstandigheden mensen bewegen; je kunt dat namelijk allemaal laten noteren. De combinatie van een logboek en een vesnellingopnemer is wat dat betreft ook een interessante (maar bewerkelijke) optie (zie Slingerland, Borghouts & Hesselink, 2012). Er zijn ook korte globale vragenlijsten, die bijvoorbeeld navragen hoe veel uur je gemiddeld beweegt, er zijn wat langere vragenlijsten die specifiek vragen naar een aantal activiteiten in de afgelopen week, en er zijn uitgebreide vragenlijsten die gedetailleerd vragen naar de hoeveelheid beweging in verschillende omstandigheden en/of momenten van de week of het jaar. Er zijn ontzettend veel fysieke activiteitenvragenlijsten ontwikkeld en beschikbaar. Dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws is: helaas zijn er niet of nauwelijks fysieke activiteit-vragenlijsten voor voor met name kinderen, die met zekerheid zowel betrouwbaar als valide genoemd kunnen worden (Chinapaw e.a., 2010, Silsbury, Goldsmith & Rushton, 2015).
Je snapt dat het zelf rapporteren van hoe veel je beweegt best lastig is, zeker voor jonge kinderen. Daarom moet je rekening houden met de volgende punten, bij het kiezen van een vragenlijst:
- Als je nauwkeurige specifieke info wilt over duur, frequentie enz., moet je niet te lang terug vragen. De afgelopen week is vaak al lastig genoeg.
- Vraag geen al te specifieke informatie voor ongestructureerde activiteiten. Je kunt bijvoorbeeld niet goed inschatten hoeveel je beweegt met ‘door het huis scharrelen’ als je vrij bent.
- Gebruik eventueel contextuele vragen om schattingen te verbeteren. Mensen vergeten nog wel eens hele categorieën van activiteit, bijvoorbeeld wandelen tijdens het werk. Door daar specifiek naar te vragen voorkom je dat. Nadeel: je moet meer vragen stellen.
- De vragen moeten makkelijk te begrijpen zijn, dus let op geschikt taalgebruik voor de doelgroep, de vragen moeten precies zijn over wat je wilt weten, en één ding tegelijk vragen.
- Gesloten vragen zijn vaak sneller, beter geschikt voor minder taalvaardige leerlingen, en makkelijker te verwerken voor de onderzoeker.
- Ook bij vragenlijsten voor fysieke activiteit moet een heel duidelijke invulinstructie zitten , gericht op de doelgroep.
Ten slotte is het belangrijk dat je weet hoe je uit de ingevulde vragenlijsten de uiteindelijke uitkomstmaten moet berekenen. Bij een goede vragenlijst is hiervoor een protocol beschreven.
Voorbeeld vragenlijsten: iPAQ short en iPAQ long. En het bijbehorende protocol voor dataverwerking.